2.5
Rookgasleiding
Het is strikt noodzakelijk dat alle boilers met ogenblikkelijke
werking door middel van een gasdichte aansluiting
aangesloten zijn op een afvoerkanaal met de juiste
afmetingen.
Het afvoerkanaal dient gemaakt te zijn van gegalvaniseerd
ijzer, aluminium, roestvrij staal of polyesterbeton. Montage
zoals weergegeven in afbeelding 5.
Gebruik een flexibele of starre pijp en monteer deze in de
sok van het afvoerkanaal. De externe diameter van de pijp
dient iets kleiner te zijn dan de afmetingen zoals die vermeld
staan in de tabel met afmetingen van het toestel.
Afbeelding 5
minimumafmetingen (in cm)
2.6
Inbedrijfname
Doorgangskleppen voor water en gas openen en dichtheid
van alle leidingen controleren.
De onberispelijke werking van de rookgascontrole
controleren, volgens de aanwijzingen onder punt "3.5
rookgassonde".
6
3.
Bediening en onderhoud
3. 1
Werking
Deze boiler is uitgerust met piëzo-ontsteking waardoor het
toestel eenvoudig ingebruikgenomen kan worden.
Ten eerste verplaatst deze de outputregelaar van de
uitgeschakelde positie naar de positie voor onsteking (zie
afbeelding 6).
Druk eerst de knop van de schuifregelaar in en vervolgens
de piëzo-knop. Laat de schuifregelaar na ca. 15 seconden
los; herhaal de handeling als de spaarvlam niet blijft branden.
Het is mogelijk dat de ontsteking mislukt vanwege de
aanwezigheid van lucht in de gastoevoerpijp, met name bij
de eerste ingebruikneming of na lange rustperiodes. Houd
de knop van de outputregelaar in dit geval volledig ingedrukt
tot de gasleiding geheel gezuiverd is.
Schuif de schuifregelaar voor het gas geheel naar rechts
om een maximale output te bereiken. De output wordt
verkleind, indien de schuifregelaarvoor het gas naar links
geschoven wordt.
Om het energieverbruik te optimaliseren dient de
outputregelaar op de minimaal vereiste output ingesteld te
worden.
Als deze procedure beëindigd is, vindt de ontsteking van de
hoofdbrander steeds automatisch plaats als een
warmwaterkraan ingeschakeld wordt, omdat de spaarvlam
continu brandt.
Indien u de boiler wilt uitschakelen, dient de schuifregelaar
volledig naar links geschoven te worden. Na enkele seconden
gaat de spaarvlam uit.
Als de mogelijkheid bestaat dat het toestel bevriest, dient
het uitgeschakeld en afgetapt te worden.
Gevaar: het gebied voor de brander kan zeer hoge
temperaturen bereiken. Bij aanraking bestaat gevaar voor
brandwonden.
3.2
Regeling van de watertemperatuur
Met de temperatuurregelaar kan de doorvoer en daaruit
volgend de watertemperatuur afhankelijk van het gebruik
ingesteld worden.
Draaien met de wijzers van de klok mee reduceert de
doorvoer en verhoogt de temperatuur; draaien tegen de
wijzers van de klok in verhoogt de doorvoer en reduceert de
temperatuur.
Bij de laagste watertemperatuurinstelling overeenkomstig
het verbruik reduceert zich het energieverbruik en de
waarschijnlijkheid
van
verbrandingskamer.
3.3
Instelling van het toestel
Alle boilers met ogenblikkelijke werking zijn in de fabriek
ingesteld en hoeven niet aanvullend aangepast te worden.*
Boilers die LPG (liquefied petroleum gas, d.w.z. butaan/
propaan) zijn ingesteld op de bedrijfsdruk zoals vermeld op
het identificatieplaatje (28-30/37 mbar).
Toestellen op aardgas zijn ingesteld op een Wobbe-index
van 15 kWh/m
3
en een toevoerdruk van 20 mbar.
* Afgedichte en verzegelde onderdelen dienen zo te
blijven.
kalkafzettingen
in
6 720 607 885
de