HOOFDSTUK 2 - VERANTWOORDELIJKHEID VAN GEBRUIKER, VOORBEREIDING EN INSPECTIE VAN MACHINE
11. Functiecontrole – Wanneer de inspectieronde is voltooid,
moet een functiecontrole van alle systemen worden uitge-
voerd op een plaats waar zich geen obstakels op of boven
de grond bevinden. Zie Hoofdstuk 4 voor specifieke bedie-
ningsinstructies.
ALS DE MACHINE NIET GOED WERKT, MOET DEZE ONMIDDELLIJK WORDEN UITGEZET!
MELD HET PROBLEEM AAN HET BETREFFENDE ONDERHOUDSPERSONEEL. BEDIEN DE
MACHINE PAS WANNEER HIJ HIERVOOR VEILIG IS VERKLAARD.
3123915
Functiecontrole
Voer de functiecontrole als volgt uit:
1. Vanaf de grondbedieningsconsole zonder lading op het
platform:
a. Controleer of alle beschermkappen die de schakelaars
b. Bedien alle functies om te verzekeren dat deze naar
c. Controleer het hulpsysteem voor dalen om te verzeke-
d. Overtuig u ervan dat alle machinefuncties uitgescha-
e. Overtuig u ervan dat alle giekfuncties stoppen wanneer
– JLG Hoogwerker –
of sloten beschermen zijn aangebracht.
behoren werken.
ren dat deze naar behoren werkt.
keld worden wanneer de noodstopknop wordt inge-
drukt.
de functieactiveringsschakelaar wordt losgelaten.
2-5