●
Als [Resolutie] is ingesteld op [1200 dpi], geven alle instellingen dezelfde afdrukresultaten met
uitzondering van [Modus 6].
[Lijnverwerking]
[Menu]
[Functie-instellingen]
Stel de verwerkingsmethode in voor het reproduceren van lijnen.
●
Om deze lijnen met dezelfde resolutie als de tekst af te drukken, geeft u in deze opstelling
[Resolutieprioriteit] op.
●
Om lijnen zodanig af te drukken dat de juiste kleuren en gradaties behouden blijven, geeft u in deze
opstelling [Gradatieprioriteit] op.
[Resolutieprioriteit]
[Gradatieprioriteit]
[Breedteaanpassing]
[Menu]
[Functie-instellingen]
Geef op of het afdrukken van tekst en fijne lijnen moet worden aangepast opdat ze vetter uitkomen.
Als u in deze opstelling [Aan] opgeeft, selecteer dan wat moet worden aangepast.
* Als u in deze opstelling [Aan] opgeeft, kan de afdruksnelheid of de beeldkwaliteit veranderen.
* Bij sommige toepassingen mag u deze instelling niet gebruiken.
[Uit]
[Aan]
[Tekst]
[Lijn]
[Tekst en
lijn]
[Geavanceerd gladmaken]
[Menu]
[Functie-instellingen]
Geef de vloeibewerking op die vloeiende afdrukcontouren voor tekst en grafische weergaven geeft (in een
toepassing gemaakte illustraties).
U schakelt de vloeibewerking in door [Geavanceerd gladmaken] in te stellen op [Niveau 1]. Om het effect van de
vloeibewerking te vergroten, geeft u [Niveau 2] op.
U kunt ook individueel opgeven of u de vloeibewerking toepast op grafische weergaven en tekst.
* Als u afdrukt met behulp an een printerstuurprogramma, stel dan in het stuurprogramma [Geavanceerd
effenen] in op [Standaardwaarde printer] om de instellingen van het bedieningspaneel toe te passen.
[Geavanceerd gladmaken]
[Uit]
[Niveau
1]
[Niveau 2]
[Toepassen op illustraties]
[Uit]
[Aan]
*1
[Toepassen op tekst]
Onderdelen van het Menu Instellingen
[Resolutie](P. 346)
[Printer]
[Printerinstellingen]
[Printer]
[Printerinstellingen]
[Printer]
[Printerinstellingen]
*1
347
[Afdrukkwaliteit]
[Afdrukkwaliteit]
[Afdrukkwaliteit]