Als het luchtgordijn is geconfigureerd voor:
met een PAR-30MAA afstandsbediening, GBS-regeling of gecentraliseerde
Zet de mode-toets op de PAR-30MAA afstandsbediening in de stand HEAT en wijzig de
doeltemperatuur met behulp van de toets + Temp. naar een maximale instelling van
28°C. Controleer na ongeveer 15 minuten of de luchtstroom uit het uitblaasrooster over de
volledige lengte van het luchtgordijn warm is en of, met zowel dichte als open deur, de
luchtstroom recht naar beneden langs de deuropening gaat en de vloer bereikt.
Als de eindgebruiker het luchtgordijn met een afstandsbediening bedient, kan de
afstandsbediening worden ingesteld op het waarnemen van de binnenluchttemperatuur bij
de controller in plaats van de retourluchttemperatuur bij de luchtaanzuiging van het
luchtgordijn. Zie zo nodig de instructies bij de Mitsubishi Electric afstandsbediening voor
meer informatie.
Als het de bedoeling is om het luchtgordijn uitsluitend in de koelstand* te gebruiken,
schakelt u de mode-toets op de PAR-30MAA afstandsbediening met behulp van de toets
– Temp. in op COOL en wijzigt u de doeltemperatuur naar een minimum van 14°C.
Wacht totdat het luchtgordijn koud is. Controleer of er zich geen vuil in de uitblaasleiding
bevindt, of er geen knikken in de condensaatslangen zitten en of de condensatorpomp
(indien gebruikt) goed werkt. Het komt bijna nooit voor dat de lekbak meteen met
condensaat wordt gevuld, dus is het nodig om de lekbak handmatig met water te vullen
om te controleren of het systeem voor verwijdering van het condensaat naar tevredenheid
werkt. Als er een alarmsensor in de lekbak is aangebracht, controleert u de werking
daarvan, zodat het luchtgordijn ophoudt met koelen als de lekbak te vol wordt. Test het
luchtgordijn een tijdje in de koelstand met alle panelen en roosters aangebracht en
controleer, als het weer dit toelaat, of de condensatorpomp het condensaat verzamelt en
wegpompt. Er mag geen condensaat uit het luchtgordijn druppelen. Verwijder de
aanzuigroosters en het onderste inspectiepaneel aan het einde van de koeltest en
controleer of de binnenkant van het luchtgordijn nog droog is en of alle condensaat door
het verwijderingssysteem werd verzameld.
* Als het luchtgordijn in de koelstand wordt gebruikt, moet de aansluiting uit CNX5 op de PAC-IF010
interfacekaart worden verwijderd (zie bedradingsschema 1 en 2 op pagina 16 en 17). Er moet ook een
condensafvoersysteem worden aangebracht.
Om
energie
afstandsbediening, het GBS-systeem of de gecentraliseerde controller in te stellen op de
HEAT-modus, met een doeltemperatuur van 24°C. Dit is de normale stand voor het
warmptepompluchtgordijn, dat met deze configuratie zonder verdere aanpassingen en
desgewenst verwarming zou moeten werken. Als de doeltemperatuur is bereikt, blijven de
ventilatoren van het luchtgordijn draaien, maar wordt de luchtstroom niet verwarmd
(onverwarmd luchtgordijn).
Als de eindgebruiker het luchtgordijn met een PAR-30MAA afstandsbediening regelt, stelt
u de eerste vergrendelingsfunctie op de controller zodanig in dat het luchtgordijn
uitsluitend aan en uit kan worden gezet, en de standen of doeltemperaturen niet kunnen
T9901085-1 NL
Aanzuigluchttemperatuurregeling
Binnenluchttemperatuurregeling
(luchtgordijn is tijdens het in werking stellen gewijzigd)
en
en
CO
te
2
of
controller:
besparen,
wordt
aanbevolen
de
PAR-30MAA
Pagina 27 van de 38