7 Inbedrijfstelling
Voorbeeld
83055144 1/2019-02 La
Montage- en bedieningsvoorschrift
Gasbrander WG20.../1-C ZM-LN
7.5 Verbranding controleren
Luchtovermaat bepalen
Luchtklep(pen) in het overeenkomstige bedrijfspunt langzaam sluiten tot de
verbrandingsgrens bereikt wordt (CO-gehalte ca. 100 ppm).
O
-gehalte meten en documenteren.
2
Luchtfactor (λ) aflezen.
Voor een veilige luchtovermaat, luchtfactor verhogen:
met 0,15 ... 0,2 (komt overeen met 15 ... 20 % luchtovermaat),
met >0,2 bij moeilijke omstandigheden, bijv. bij:
vervuilde verbrandingslucht,
schommelende aanzuigtemperatuur,
schommelende schoorsteentrek.
λ + 0,15 = λ*
Luchtfactor (λ*) instellen, daarbij CO-gehalte van 50 ppm niet overschrijden.
O
-gehalte meten en documenteren.
2
Rookgastemperatuur controleren
Rookgastemperatuur meten.
Ervoor zorgen dat de rookgastemperatuur overeenkomt met de opgaven van de
ketelfabrikant.
Evt. rookgastemperatuur aanpassen, bijv.:
in kleinlast de branderbelasting verhogen, vermijdt condensatie in de
rookgaskanalen (behalve bij condensatietechniek).
in vollast de branderbelasting reduceren, verbetert het rendement.
warmtegenerator afstellen volgens de instructies van de fabrikant.
Rookgasverlies bepalen
Naar vollast sturen.
Verbrandingsluchttemperatuur (t
Zuurstofgehalte (O
) en rookgastemperatuur (t
2
meten.
Rookgasverliezen met onderstaande formule bepalen.
q
=
(t
) (
- t
A
A
L
21- O
q
Rookgasverlies [%]
A
t
Rookgastemperatuur [ C]
A
t
Verbrandingsluchttemperatuur [ C]
L
O
Volumegehalte aan zuurstof in droge rookgassen [%]
2
Brandstoffactoren
2A
B
60-116
) dichtbij de luchtklep(pen) meten.
L
) gelijktijdig op hetzelfde punt
A
A
2
) + B
2
Aardgas
0,66
0,009
Vloeibaar gas
0,63
0,008