Afbeelding 12
8.8.1 Controles voor de start
Controleer het volgende voordat u de pomp start:
a)
de daadwerkelijke aanwezigheid van smeerolie via de oliepeilindicator, zie "Smeerolie controleren"
b)
de afwezigheid van productlekken uit de pompaansluitingen of uit de leidingen van het systeem, met
name in het toevoergedeelte
c)
de draairichting van de motor en dat deze beveiligd is zoals voorgeschreven door de normen, zie "Mon-
tage van de elektromotor"
d)
in het geval van voeding via omvormer, dat deze daadwerkelijk voor een dergelijk gebruik is aange-
schaft en dat het door BEDU toegestane en gedefinieerde frequentiebereik tussen 30Hz en 80Hz
wordt gerespecteerd
e)
de installatie van eventuele accessoires en de correcte werking ervan
f)
de opening of sluiting van de afsluitkleppen op de toevoer- en aanzuigleiding overeenkomstig hun
functie
g)
of de te doseren vloeistof is niet gestold of bevroren in de leidingen
h)
of het beschermd is tegen onder andere zand, bijtende stoffen, stof en/of vezels, water, mechanische
belasting en trillingen
i)
of het mechanisch beschermd is: installatie binnen of buiten, rekening houdend met de schadelijke
effecten van het weer, de gecombineerde invloed van temperatuur en vochtigheid, en de vorming van
condensatie
8.8.2 Controles tijdens de werking
Controleer na het starten van de pomp of de bedrijfsomstandigheden binnen de verwachte grenzen blijven,
en controleer met name:
a)
de werkdruk van de pomp
b)
de absorptiestroom van de motor
c)
de temperatuur van de verpompte vloeistof, indien verschillend van de omgevingstemperatuur
d)
de maximale oppervlaktetemperatuur van de gehele pomp (max. 40 °C voor de behuizing van de
wormwieloverbrenging en max. 80 °C voor de motor)
Controleer de functionaliteit van de pomp wanneer er veranderingen zijn in de bedrijfsomstandigheden, zoals:
-
wijziging van een of meer procesvariabelen (bijv. afstelling van de bedrijfsdruk en/of het pompdebiet)
-
verplaatsing van de pomp naar een andere omgeving (bijv. van binnen naar buiten)
-
dosering van een andere vloeistof dan de oorspronkelijke (wijziging van het gebruik van de pomp)
-
het verplaatsen van de pomp van een omgeving met lage temperatuur naar een omgeving met hoge
temperatuur
-
seizoensgebonden veranderingen of aanzienlijke klimaatschommelingen
-
slecht functioneren van een externe veiligheidsklep die op de toevoerleiding is geïnstalleerd
8.8.3 Abnormale omstandigheden
De pomp mag alleen worden gebruikt voor de bedrijfsomstandigheden die in de bestelling
zijn gedefinieerd. In geval van abnormale werkingskenmerken (hoge motorabsorptie, te hoge
oppervlaktetemperatuur, veel lawaai en/of trillingen), het onderhoudspersoneel onmiddellijk op de hoogte
brengen.
Bestand: UT-5134
KLEM VAN DE OLIEVULDOP
Pagina 24 van 50
24