9
Opstarten
9.1
Aan verwarmingssysteem aanpassen
Pas de instellingen voor de warmtepomp aan het betreffende verwarmingssysteem aan, bijvoorbeeld voor systemen
met vloerverwarming of radiatoren. De temperatuurdelta over de warmtepomp moet minimaal 8°C bedragen. De
temperatuurdelta aan de brinezijde moet 3–5°C bedragen. Als geen van de temperatuurdelta's wordt bereikt, moet
mogelijk de flow van de circulatiepompen worden aangepast, afhankelijk van het betreffende verwarmingssysteem.
9.1.1
Geluidscontrole
Tijdens het transport en de installatie kan de warmtepomp beschadigd raken en kunnen onderdelen verschuiven of
verbuigen. Dit kan dan weer geluidsoverlast veroorzaken. Het is daarom belangrijk om de warmtepomp te contro-
leren na de installatie en voordat deze in gebruik wordt genomen, om er zeker van te zijn dat alles in orde is. Laat de
warmtepomp draaien in zowel de verwarmings- als de warmwatermodus om te controleren of de pomp geen
geluidsoverlast geeft. Controleer daarbij ook of er geen abnormaal geluid te horen is in andere delen van het huis.
Ongewenste geluiden kunnen zich namelijk ook voordoen in andere ruimtes dan de ruimte waar de warmtepomp
staat.
9.1.2
Bedrijfsmodus selecteren
Stel de warmtepomp in op de gewenste bedrijfsmodus in het menu INFORMATIE -> BEDRIJF. Eventueel moeten ook
bepaalde parameters in het regelsysteem worden ingesteld, zoals KAMER en STOOKLIJN.
Installatiehandleiding VMGFB210 – 25