AF-aanpassing
U kunt van uw objectieven met behulp van het autofocus systeem
van de camera aanpassen.
• Gebruik [AF-aanpassing] alleen als dat nodig is. Gebruik de functie
voorzichtig, want aanpassing van autofocus kan het moeilijk maken
om opnamen te maken met de juiste scherpstelling.
• Camerabewegingen tijdens het maken van een testopname kunnen
het moeilijk maken om een nauwkeurige scherpstelpositie te verkrijgen.
Gebruik daarom bij het maken van testopnamen altijd een statief.
1
Selecteer [21. AF-aanpassing] in het menu [A Pers.instelling 3]
en druk op de vierwegbesturing (5).
2
Gebruik de vierwegbesturing (23) voor het selecteren
van [Aan], en druk op de vierwegbesturing (5).
Het scherm [21. AF-aanpassing] verschijnt.
3
Gebruik de vierwegbesturing (23) voor het selecteren
van [Toepassen op al] of [Toepassen op 1].
Toepassen
op al
Toepassen
op 1
Reset
4
Druk op de vierwegbesturing (5),
en pas de waarde aan.
Dezelfde aanpassing wordt toegepast op alle objectieven.
Dit onderdeel zal alleen op het scherm getoond worden als
het objectief-ID verkregen is. Slaat voor elk objectieftype
een andere instelwaarde op en past deze toe (tot maximaal
20 objectieftypes).
Reset de opgeslagen aanpassingswaarde naar de
standaardinstelling.
AF-aanpassing
AF-aanpassing
21.
21.
Toepassen op al
Toepassen op al
Toepassen op 1
Toepassen op 1
Reset
Reset
Annul.
Annul.
MENU
±0 ±0
123
4
±0 ±0
Nt op.
Nt op.
OK
OK
OK