7. Toelichting op de regeluitgangen
Algemeen
Met de configuratie van de TOPAX DX wordt aan
iedere regelaar een type uitgang toegewezen.
Als keuze zijn er:
• Stelmotor met pot.meter (met terugmelding)
• Stelmotor zonder pot.meter (z. terugmelding)
• Impulsfrequentie (Elektronisch/optocoupler)
• Impulsfrequentie (Relais)
• Continue (stroom-) uitgang 0/4..20 mA
• Aan/Uit (Relais)
7.1 Uitgangstypen
De regeluitgangen kunnen zoals in volgende punten
ingesteld worden (zie Hoofdstuk 16. Menu 5.2
"Uitgangen"):
Aan/Uit (Relais)
Regeluitgang – bij overschrijding van de ingestelde
waarde schakelt het relais. Hysterese is instelbaar.
Impulslengte
10-120 seconde cyclustijd, relaisuitgang (b.v. voor
magneetventiel)
Overeenkomstig de regelafwijking en de ingestelde
regelparameter is het relais over de ingestelde
cyclustijd aangetrokken of afgevallen. Bij een
cyclustijd van 30 seconde en een regeluitgang van
40% is het relais bijv. gedurende 12 seconde
aangetrokken en 18 seconde niet aangetrokken.
Impulsfrequentie
10-200 impulsen per minuut als instelbaar
maximum.
De impulsfrequentie is afhankelijk van de
regelafwijking en de ingestelde regelparameters. Dit
betekent dat met een regeluitgang van bijv. Y=25%
en een maximale impulsfrequentie van 100 imp./min
er door de regelaar 25 imp./min afgegeven worden.
Hierbij moet gelet worden op de maximale
slagfrequentie van de pomp.
Elektronische uitgang (Optocoupler uitgang)
Impulsfrequentie uitgang voor aansturing van
magneetdoseer- of motorpompen met intelligente
stuurtechniek (bijv. MAGDOS of MEMDOS
pompen). Let op de juiste aansluiting van de polen.
Relaisuitgang
Impulsfrequentie uitgang, impulslengte uitgang, 3-
punt-stappen uitgang (voor servomotor) of Aan/Uit
voor aansturing van magneetdoseerpompen,
slangenpompen of magneetventielen.
3-punt-stappen uitgang voor servo-/stelmotoren
Relaisuitgang (b.v. voor Chloorgasventiel C7700).
Voor servomotor met terugmelding kan een
terugmeld potentiometer aangesloten worden (1-10
kOhm). Deze potentiometer moet afgesteld worden.
Bij afstellen wordt de servomotor eerst aangezet.
De spanning welke over de terugmeld-
potentiometer staat, komt overeen met de positie
welke de pot.meter weergeeft (aanwijzing spanning
tussen 0 en 3 Volt). Na het bereiken van het einde
wordt de servomotor automatisch gestopt. Het
vergelijk is doorgevoerd en kan in de TOPAX ® DX
opgeslagen worden.
De schakelhysterese is van 1-20% instelbaar.
Het is ook mogelijk om een servomotor zonder
terugmelding te gebruiken. Deze moet vooraf aan
de configuratie gekozen zijn.
Als geen terugmelding aangesloten wordt, dan is de
looptijd van de motor te meten en in te stellen (zie
Hoofdstuk 6, Menu 5).
LET OP!
Als er een foute looptijd van de motor wordt
ingegeven, kan er geen slimme regeling
plaatsvinden. In dit geval kan geen
garantie gegeven worden. Bij uitlevering is
een looptijd van de motor van 120 seconde
ingegeven. Dit komt overeen met de
looptijd van een motor van
Chloorgasventiel C7700.
Continue regeluitgang (20 mA stroomuitgang)
Voor de regelaar kan een continue regeluitgang
0/4..20 mA voor aansturing van continue
regelelementen ingesteld worden.
De stroom is in overeenstemming met de
regelafwijking tussen 0 en 20 mA groot. Max
weerstand: 500 Ohm.
Er kan gekozen worden tussen:
• 0..20 mA,
• 4..20 mA,
• 20..0 mA en
• 20..4 mA.
7.2 Uitgangsbegrenzing
De uitgang van iedere regelaar kan in zijn
bovengrens begrensd worden. Hiervoor is de
maximale procentuele waarde, die bereikt mag
worden, in te stellen.
Voorbeeld: wordt als waarde "80%" ingegeven dan
loopt de regelaar maximaal op "80%". De
regelalgoritme wordt toch verder op "100%"
berekend. Er moet op gelet worden dat de
regelparameter overeenkomstig wordt gekozen.
De kleinst instelbare waarde voor maximale
begrenzing is "50%".
Deze begrenzing is zinvol wanneer bijv. een te groot
regelventiel voor chloor ingebouwd wordt. Hierdoor
wordt een gevoelige regeling veilig gesteld.
7.3 Regelelementen
Door de TOPAX DX aangestuurde pompen,
magneetventielen e.d. worden als regelelementen
aangeduid.
Afhankelijk van het ingezette element kunnen
verschillende functies voor aansturing ingesteld
worden. Mogelijk is een vaste uitgang als
afgestempelde stroom (0/4..20 mA) of
schakeluitgang (met impulsfrequentie). De laatste
kunnen als elektronische- (optocoupler) of
relaisuitgang geschakeld worden.
24