Wanneer de waarde lager is dan de minimumwaarde de
wikkeling volgens voorschrift drogen tot de isolatieweer-
stand overeenkomt met de vereiste waarde.
Na een langere opslagperiode voor de inbedrijfstelling
moet het lagervet aan een zichtcontrole worden onder-
worpen en bij het optreden van verhardingen of andere
onregelmatigheden moet het vet worden vervangen.
Wanneer de motoren pas na meer dan drie jaar na af-
levering door de fabrikant in gebruik worden genomen,
moet het lagervet in ieder geval worden vervangen.
Bij motoren met afgedekte of afgedichte lagers moeten
de lagers na een opslagtijd van vier jaar door nieuwe
lagers van hetzelfde type worden vervangen.
Overzicht van de aansluitkast
Type aansluitkast
KA 05
KA 05-13
KA 05-13
KA 25 A
KA 25 A SS
K 63/25 A
KK 63 A
KK 100 A
KK 200/100 A
KK 200 A
KK 400 A
KK 400 B
KK 400 B
KK 630 A
KK 630 A
KK 1000 A
11. Inbedrijfstelling
Werkzaamheden aan de motor mogen alleen in span-
ningsloze toestand worden uitgevoerd. De installatie
moet conform de geldende voorschriften gebeuren door
daartoe geschoold vakpersoneel.
Vergelijk eerst de netgegevens (spanning en frequentie)
met de gegevens op het typeplaatje van de motor. Pas
de afmetingen van de aansluitkabel aan de nominale
stroomsterkte van de motor aan.
De aansluitingen zijn conform EN 60034-8 (VDE 0530,
deel 8) gekenmerkt. Onder punt 24. De schakelsche-
ma's voor de aansluiting van draaistroommotoren in
deze handleiding zijn de meest voorkomende schakel-
schema's voor draaistroommotoren in basisuitvoering,
volgens welke de aansluitingen moeten worden uitge-
voerd. Voor andere uitvoeringen worden bijzondere
schakelschema's meegeleverd. Deze zijn in de deksel
03.2019
Aansluitplaat
Ontwerpstroom
K1M4
K1M4
K1M5
SB 5
SB 5
SB 5
SB 6
SB 8
SB 8
SB 10
SB 12
KM 12
KM 16
KLP 630-16
KLP 630-20
KLSO 1000
10. Motoraansluiting
De aansluiting moet worden uitgevoerd door
een vakspecialist volgens de geldende vei-
ligheidsbepalingen. Buiten Duitsland moeten
de overeenkomstige nationale voorschriften
worden toegepast. Houd u altijd aan de gege-
vens op het typeplaatje!
Bij het aansluiten van de motoren moet in er het bijzon-
der op worden gelet dat de aansluitingen in de aansluit-
kast zorgvuldig tot stand worden gebracht. Draai de
moeren van de aansluitschroeven vast aan zonder grote
kracht te gebruiken. Voordat u de stroomtoevoerkabels
aansluit dient u eventueel de bestaande motoraansluitin-
gen aan te draaien.
Aansluitschroef-
[A]
draad
30
M4
30
M4
30
M5
25
M5
25
M5
25
M5
63
M6
100
M8
100
M8
200
M10
400
M12
400
M12
630
M16
630
M16
630
M20
1000
Contactrail
van de aansluitkast vastgeplakt of liggen in de aansluit-
kast. Voor de aansluiting van hulp- en beveiligingsinrich-
tingen (bijv. stilstandverwarming) kan een extra aan-
sluitkast aanwezig zijn, waarvoor dezelfde voorschriften
gelden als voor de hoofdaansluitkast.
Neem de motoren in bedrijf met een beveiliging tegen te
hoge stroomsterkte die conform de nominale gegevens
(≈ 1,05 maal de nominale stroomsterkte) van de motor
is ingesteld. Anders bestaat bij schade aan de wikkelin-
gen geen aanspraak op garantie. Voor de eerste keer
inschakelen kunt u het beste de isolatieweerstand tus-
sen wikkeling en massa en tussen de fasen controleren
(zie hoofdstuk 9). Na langere tijd opslag moet het meten
van de isolatieweerstand altijd worden uitgevoerd. Voor
het aankoppelen van de werkmachine controleert u de
draairichting van de motor om eventuele schade aan de
aandrijvingsmachine te voorkomen. Wanneer de netka-
5
Aandraaimoment
[Nm]
1,8 ± 0,2
1,8 ± 0,2
2,4 ± 0,2
2,5 ± 0,5
2,5 ± 0,5
2,5 ± 0,5
4 ± 1
7,5 ± 1,5
7,5 ± 1,5
12,5 ± 2,5
20 ± 4
20 ± 4
30 ± 4
30 ± 4
30 ± 4
-
68238 01