Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Thermische Motorbeveiliging; Externe Ventilatoreenheid - VEM -180732 Montage-, Bedienings- En Onderhoudshandleiding

Inhoudsopgave

Advertenties

Nederlands
(vertaling)
Onderdelen in de directe omgeving die onder
spanning staan, moeten worden afgedekt!
Let erop dat de hulpstroomkringen, zoals de stilstandver-
warming, spanningsvrij zijn geschakeld.
Bij de uitvoering met condensafvoergat moet de afvoer-
schroef/afsluitstop voor het opnieuw afsluiten met een
geëigend dichtingsmiddel (bijv. Epple 28) aangestreken
worden!
14. Opslag voor langere tijd (meer dan 12 maanden)
Opslag gedurende langere tijd dient trillingsvrij plaats te
vinden in gesloten, droge ruimte met een temperatuur-
bereik van -20 tot +40 °C en in een atmosfeer zonder
agressieve gassen, dampen, stof en zouten. De motoren
moeten bij voorkeur in de originele verpakking vervoerd
en opgeslagen worden. Opslag en transport op de venti-
latorkap is verboden. Onbeschermde metalen oppervlak-
ken, zoals aseinden en flenzen, moeten bovendien ter
voorkoming van roest ter plekke met een langetermijn
antiroestbescherming voorzien worden.
Wanneer de motoren onder de omgevingscondities
bedauwd raken, zijn maatregelen nodig ter bescherming
tegen vochtigheid. Dan is speciale verpakking met lucht-
dicht gelaste folie noodzakelijk of verpakking in kunststof-
folie met vochtabsorberende stoffen. In de aansluitkast
van de motoren moeten pakketjes vochtabsorberende
stof gelegd worden.
Gebruik voor transport de ringschroeven/belastings-
steunen van de motoren en gebruik daarbij geschikte
hijshulpstukken. De ringschroeven/belastingssteunen zijn
alleen bedoeld voor het tillen van de motor, zonder extra
componenten zoals grondplaten, aandrijvingen enz.
Motoren met versterkte lagering worden geleverd met
een transportbeveiliging. De transportbeveiliging aan het
aseinde mag pas bij montage van de motor en voor het
inschakelen verwijderd worden.
15. Sleepcontactsysteem
Het sleepcontactsysteem moet regelmatig worden
geïnspecteerd. Het is raadzaam om de sleepringen
direct na de inbedrijfstelling twee- tot driemaal steeds
na 50 bedrijfsuren te controleren. Daarna is regelmatig
onderhoud noodzakelijk, waarbij de interval afhankelijk
is van de betreffende bedrijfsomstandigheden.
Op het oppervlak van de sleepring moet zich een patina
vormen. Dit gebeurt meestal na een bedrijfsduur van
100 tot 500 uur. Wanneer diepe rillen of brandsporen op
het oppervlak van de sleepring ontstaan, dan moet het
oppervlak gereinigd of, indien nodig, afgedraaid worden.
Het optreden van ondiepe rillen is geen probleem. De
druk van de koolborstels moet gecontroleerd worden.
Deze moet 18,5 tot 24 kPa bedragen. Bij vervanging
van de borstels moet hetzelfde merk borstel worden
gebruikt. Nieuwe koolborstels moeten ingeslepen
worden. Bij borstelhouders moet erop worden gelet
dat de borstels niet gaan klemmen doordat ze vuil zijn
geworden.
De koolborstels zijn aan natuurlijke slijtage onderhe-
vig. De slijtage kan 3 tot 5 mm per 1.000 bedrijfsuren
bedragen.
16. Aftappen condenswater
Op plaatsen waar met bedauwing en dus met de vorming
van condens in de motor rekening moet worden gehou-
03.2019
den, moet de condens regelmatig via de aftap opening
op het laagste punt van het lagerschild worden afgetapt,
waarna de opening weer wordt afgesloten.
17. Reiniging
Om de werking van de koellucht niet nadelig te beïnvloe-
den, moeten alle delen van de motor regelmatig worden
gereinigd. Meestal is het voldoende om de motor met
water- en olievrije perslucht door te blazen. Met name
de luchtopeningen en de ruimten tussen de koelribben
moeten schoon worden gehouden. De koolaanslag die
door natuurlijke slijtage binnenin de motor of de sleep-
ringruimte ontstaat, moet regelmatig worden verwijderd.
Wij adviseren om bij een regelmatige controle van de
arbeidsmachine ook de elektromotoren te betrekken.
18. Extra voorzieningen
De motoren kunnen optioneel geleverd worden met extra
voorzieningen:

18.1 Thermische motorbeveiliging

Ter bewaking van de temperatuur van de middelste sta-
torwikkeling kunnen temperatuursensoren (koudeleiding,
KTY, TS of PT100) in de motor ingebouwd zijn. Voor het
aansluiten hiervan zijn ofwel in de hoofdaansluitkast of
in de extra aansluitkast geschikte hulpaansluitingen voor
hulpstroomkringen aanwezig. Hierop sluit u aan volgens
de bijgeleverde aansluitingstekening.
Een controle van het thermistorcircuit met een testlamp,
megger o.i.d. is ten strengste verboden, omdat de voeler
hierdoor onmiddellijk wordt beschadigd. Bij een eventu-
eel noodzakelijke nameting van de weerstand in koude
toestand (bij ca. 20 °C) van het thermistor circuit mag
de meetspanning niet hoger dan 2,5 V= zijn. Geadvi-
seerd wordt een meting met Wheatstone-brug met een
voedingsspanning van 4,5 V=. De weerstand in koude
toestand van het thermistor circuit mag niet meer dan
810 ohm bedragen. Een meting van de weerstand in
warme toestand is niet noodzakelijk.
Bij motoren met thermische wikkelingsbevei-
liging moeten voorzorgsmaatregelen worden
getroffen, zodat na activering van de thermi-
sche weerstandsbeveilgiging en aansluitend
het afkoelen van de motor geen gevaar
ontstaat wanneer de motor abusievelijk weer
wordt ingeschakeld.
18.2 Stilstandverwarming
De aansluitspanning is op het motortypeplaatje aan-
gegeven. Voor het aansluiten hiervan zijn ofwel in de
hoofdaansluitkast of in de extra aansluitkast geschikte
aansluitingen voor hulpstroomkringen aanwezig. Hierop
sluit u aan volgens de bijgeleverde aansluitingstekening.
De stilstandverwarming mag pas na uitschakelen van de
motor ingeschakeld worden. Als de motor werkt, mag hij
niet zijn ingeschakeld.

18.3 Externe ventilatoreenheid

De externe ventilatoreenheid zorgt tijdens gebruik van
de hoofdmotor voor afvoer van de verlieswarmte. Tijdens
gebruik van de hoofdmotor moet de externe ventilatormo-
tor ingeschakeld zijn. Nadat de hoofdmotor uitgeschakeld
wordt, moet voor een temperatuurafhankelijke naloop
van de externe ventilator gezorgd te worden. Let bij mo-
10
68238 01

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave