kracht geworden. Deze verordening regelt de milieu-
ontwerpvereisten voor 2-, 4- en 6-polige asynchrone
laagspannings-draaistroommotoren met een vermogen
tussen 0,75 kW en 375 kW.
De verschillende milieu-ontwerpvereisten treden in wer-
king volgens het volgende tijdschema:
– Sinds 16 juni 2011 moeten motoren minimaal voldoen
aan het rendementsniveau IE2, zoals
gedefinieerd in Bijlage I van de verordening.
– Sinds 1 januari 2015 moeten motoren met een
nominaal uitgangsvermogen van 7,5 – 375 kW ofwel
minimaal voldoen aan het in Bijlage 1 nummer 1 van de
verordening gedefinieerde rendement IE3 of voldoen
aan het in Bijlage I nummer 1 gedefinieerde rendement
IE2 en met een toerentalregeling zijn uitgerust.
– Sinds 1 januari 2017 moeten alle motoren met een
nominaal uitgangsvermogen van 0,75 – 375 kW ofwel
minimaal voldoen aan het in Bijlage 1 nummer 1 gede-
finieerde rendement IE3 of voldoen aan het in Bijlage
I nummer 1 gedefinieerde rendement IE2 en met een
toerentalregeling zijn uitgerust.
De verordening geeft dus de gebruiker het recht om een
IE3-motor (voor vast of variabel toerental) of een IE2-
motor met toerentalregelaar te gebruiken. De gebruiker
is verantwoordelijk voor het naleven van de vereisten
van de EU-verordening. De motorfabrikant zorgt voor
een aanduiding op het product. Gedetailleerde geldig-
heidsbereiken en uitzonderingsregelingen voor speciale
uitvoeringen zijn te vinden in de EU-verordeningen
640/2009 en 4/2014.
2. Beschrijving
De motoren komen overeen met de normen IEC 34-1,
EN 60034-1 en overige van toepassing zijnde Europese
normen. Levering conform bepaalde voorschriften (bijv.
classificatievoorschriften, voorschriften t.a.v. beveiliging
tegen explosies) is mogelijk.
Als leveringsomvang gelden de opgaven uit de desbe-
treffende opdrachtbevestiging
3. Rendement
Het rendement wordt berekend volgens het model van
EN 60034-2-1. Bij motoren kleiner dan 1 kW wordt
directe meting toegepast. De onzekerheid in de metingen
bij deze methode wordt als "gering" geclassificeerd. Bij
motoren vanaf 1 kW wordt de enkelvoudige verliesme-
thode toegepast. De extra verliezen worden daarbij uit de
restverliezen berekend. De onzekerheid in de metingen
bij deze methode wordt eveneens als "gering" geclassi-
ficeerd. Het typeplaatje van energiebesparende moto-
ren vermeldt het rendement en de rendementsklasse
conform EN 60034-30.
4. Beschermingsgraad
De beschermingswijze van de motoren staat op het type-
plaatje. De beschermingsgraad van aangebouwde extra
voorzieningen kan hiervan afwijken. Bij de opstelling van
de motor moet hiermee rekening worden gehouden.
Wanneer de motoren in de buitenlucht worden opgesteld
(beschermingswijze ≥ IP 44) moet er rekening mee wor-
den gehouden dat de motoren tegen directe weersinvloe-
den (vastvriezen van de ventilator door regen, sneeuw of
ijzel) worden beschermd.
03.2019
5. Uitvoeringen
De uitvoering van de motoren staat op het typeplaatje.
Een afwijkende toepassing voor de betreffende uitvoering
is toegestaan na goedkeuring van de fabrikant, waarna
de ombouw volgens diens voorschriften dient plaats
te vinden. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat met
name bij uitvoeringen met een verticale as wordt voorko-
men dat vreemde voorwerpen in de ventilatorkap kunnen
vallen.
6. Transport en opslag
De motoren moeten zoveel mogelijk in gesloten, droge
ruimten worden opgeslagen. Opslag in de buitenlucht
met overkapping is slechts kortstondig toegestaan.
Daarbij moeten ze tegen alle schadelijke weersinvloe-
den worden beschermd. Ook moeten de motoren tegen
mechanische beschadigingen worden beschermd. De
motoren mogen niet aan de ventilatorkap getranspor-
teerd of opgeslagen worden. Voor het transport moeten
de hijsogen/belastingssteunen van de motoren en ge-
schikte aanslagmiddelen worden gebruikt. De hijsogen/
belastingssteunen zijn alleen bestemd voor het heffen
van motoren zonder aanbouwdelen, zoals vloerplaten,
overbrengingen enz. Worden de ringschroeven/belas-
tingssteunen na het opstellen verwijderd, dan moeten
de hijsogen naargelang het veiligheidstype permanent
afgesloten worden. Wanneer de installatie langere tijd
wordt opgeslagen, moet opslagstilstandschade verme-
den worden door te letten op een trillingsarme omgeving.
Na een opslagtijd van langer dan 12 maanden moet voor
inbedrijfstelling de smeringstoestand worden getest.
7. Demontage van de transportbeveiliging
Bij motoren met transportbeveiliging (rollagers) moet de
zeskante bout, die voor de bevestiging van de transport-
beveiliging dient, worden losgedraaid en tegelijk met de
transportbeveiliging worden verwijderd. Aansluitend moet
de lagerdekselbout, die in een zakje in de klemmenkast
zit, in het lagerdeksel worden geschroefd. Wanneer
het voor een motorvariant nodig is, zit er ook nog een
veerring in het zakje. Deze veerring moet dan eerst om
de lagerdekselbout worden aangebracht voordat deze
in het deksel wordt geschroefd. Na demontage van de
transportbeveiliging moeten door geëigende maatregelen
microbewegingen van het anker worden voorkomen
(gevaar voor stilstandschade).
De transportbeveiliging is alleen bedoeld voor
transport. Er mag niet aan worden opgetild.
8. Opstelling en montage
Omdat bij een reglementair gebruik van elek-
tromotoren aan het oppervlak temperaturen
van meer dan 100°C kunnen optreden, mogen
deze oppervlakken niet worden aangeraakt
wanneer de motoren in toegankelijke ruimtes
zijn opgesteld. Daarom mogen hieraan ook
geen temperatuurgevoelige onderdelen wor-
den bevestigd of hier tegenaan liggen.
Bij de bouwvormen IM B14 en IM B34 moet erop gelet
worden dat de in de onderstaande tabel opgegeven
maximaal toegestane inschroefdiepte niet overschreden
wordt (beschadiging van de wikkeling!).
3
68238 01