7.
BEDIENING
7.1.
Veiligheidsinstructies voor de bediening van het product
• Een beschadigd of defect toestel mag nooit worden gebruikt. Indien schade of defecten
worden gedetecteerd tijdens de dagelijkse onderhoudscontrole of functietesten, moet het
toestel worden gelabeld en buiten dienst worden gesteld.
• Batterijladers kunnen letsel of de dood veroorzaken, of schade aan andere apparatuur
of eigendommen, als de gebruiker niet strikt alle veiligheidsregels in acht neemt en
voorzorgsmaatregelen treft.
• Kale geleiders of aansluitklemmen in het uitgangscircuit of ondergronds en blootgestelde
apparatuur onder spanning kunnen een persoon een dodelijke schok geven.
• Wees uiterst voorzichtig bij het werken in een vochtige ruimte.
• Sta op een droge rubbermat of droog hout.
• Gebruik isolerende handschoenen, wanneer vochtigheid of transpiratie niet kan worden
vermeden.
• Houd de kleding droog.
• Gebruik snoeren met voldoende capaciteit om de bedrijfsstroom te dragen zonder
oververhitting.
• Houd vonken, vlammen, brandende sigaretten en andere ontstekingsbronnen altijd uit de
buurt van het oplaadgebied van de batterij.
• Verbreek geen "onder spanning staande" circuits bij de batterijpolen.
• Zorg ervoor dat de batterijlader UIT staat, voordat je de batterij aansluit of loskoppelt. Het
digitale display moet volledig UIT staan.
• Zorg ervoor dat de bedrijfstemperatuur tussen 5 °C en 45 °C ligt.
• Zorg ervoor dat de relatieve vochtigheid lager is dan 75%.
• Gebruik de eenheid niet in de buurt van ontvlambaar gas.
• Open de behuizing niet. Alleen gekwalificeerd personeel mag deze openen.
• Controleer de werking, wanneer de batterij langer dan 12 uur aan de lader aangesloten
moet blijven.
Als de RGB-led knippert, is de batterijlader actief. Koppel de batterij niet los!
Pas als de RGB-led een PERMANENTE kleur toont (ook wit) kun je de batterij loskoppelen.
7.2.
Bedieningsinstructies
Zie hoofdstuk 8 voor het dagelijkse onderhoudsschema.
Gebruik van de lader met de batterij
Zodra de batterij is aangesloten, schakelt het bedieningspaneel in.
Als de batterij en de AC-ingang correct zijn aangesloten, start de
laadcyclus automatisch.
Afhankelijk van de interne instellingen volgt de DC-laadstroom de
geprogrammeerde curve.
Als de uitgang van het laadapparaat actief is en er een
DC-uitgangsstroom aanwezig is, knippert de RGB-led.
Zoals eerder uitgelegd in het hoofdstuk over de ingebruikname,
werkt de lader in fasen. Afhankelijk van in welke fase het apparaat
zich bevindt, verschijnt een andere kleur.
20/44