5.10
Aansluiting externe veiligheidsinrichtingen op de
aansluitklem SI 17/18/N/PE
OPMERKING
Schade door verkeerde aansluiting!
Verkeerd aansluiten van de veiligheidsinrichting kan onherstelbare scha-
de aan de regelaar tot gevolg hebben.
▶ Controleer voor het aansluiten van de veiligheidsinrichtingen de
klemmenbezetting.
▶ Codering bij prefab aansluitingen met stekkers:
codering niet verwijderen.
▶ Schakelschema van de veiligheidsinrichting en de regelaar aanhou-
den.
SI
18
17
N
2
3
1
Afb. 6
Externe veiligheidsinrichting aansluiten
[1]
Aansluitingen regelaar
[2]
Externe veiligheidsinrichting
Wanneer veiligheidsinrichtingen op aansluitklem 17/18 van de regelaar
worden aangesloten:
▶ Brug op aansluitklem 17/18 verwijderen.
Bij prefab aansluitingen met stekkers:
▶ Stekker verwijderen en de aders direct aansluiten.
▶ Aders conform afb. 6 en aansluitschema aansluiten.
▶ Ingang van de veiligheidsinrichting op aansluitklem 17 van de rege-
laar aansluiten.
▶ Uitgang van de veiligheidsinrichting (verbreekcontact) op aansluit-
klem 18 van de regelaar aansluiten.
Als de veiligheidsinrichting een wisselcontact (oude klem 19) heeft,
moet de draad van het maakcontact worden geïsoleerd en mag deze
niet worden gebruikt.
5.11
Afstandsbediening
Als er voor het cv-circuit een afstandsbediening voorzien wordt, moet
die op de aansluitklemmen BF aangesloten worden.
▶ Hoofdstuk 19.1.1 pagina 57 aanhouden.
▶ Neem de montagehandleiding in acht.
Control 8311 – 6720854595 (2022/07)
5.12
Rookgasklep/toevoerluchtklep
De aansluiting van een motorgestuurde rookgasklep of een motorge-
stuurde toevoerluchtklep is op de regelaar via de aansluitstekker AG mo-
gelijk. Motorgestuurde kleppen moeten van een eindschakelaar zijn
voorzien. De looptijd van de klep mag maximaal 360 seconden zijn.
Met de hand bediende kleppen die het rookgasafvoertracé afsluiten of
de verbrandingsluchttoevoer belemmeren, zijn niet toegestaan.
Om een klep aan te sluiten:
▶ Verwijder de draadbrug.
▶ Aansluiting van de klep op de aansluitstekker:
Aansluitstekker 5 = spanning voor klep op
Aansluitstekker 6 = spanning voor klep naar
Aansluitstekker 4 = N
Aansluitstekker 7 = melding klep geopend
• Bij brandervraag opent de klep.
1
• Wanneer geen terugmelding volgt (binnen 360 seconden), dat de
klep is geopend, gaat de regeling in een vergrendelende storing. De
storingsmelding Geen terugmelding van rookgasklep (code 2016)
volgt.
• Wanneer het terugmeldsignaal wegvalt tijdens de branderlooptijd,
gaat de regeling in een vergrendelende storing. De storingsmelding
Geen terugmelding van rookgasklep (code 2017) volgt.
• Wanneer de brandervraag wegvalt, sluit de klep.
5.13
Aansluiting VES-ontziltingsmodule
2
▶ Hoofdstuk 18.5, pagina 56 aanhouden.
5.14
Aansluiting HSM plus hydraulische module
▶ Hoofdstuk 18.6, Pagina 57, aanhouden.
0010029557-001
5.15
Andere verbindingen
Naargelang de functie van de modules moeten andere verbindingen tot
stand gebracht worden.
▶ Neem documenten en aansluitschema's van de geïnstalleerde modu-
les in acht.
5.16
Temperatuursensor monteren
OPMERKING
Schade aan de installatie door verkeerde sensorpositie!
De sensoren van de regelaars moeten altijd zodanig worden gemon-
teerd, dat deze de maximale temperatuur kunnen opnemen.
▶ Houd de installatie-instructie van de warmtebron aan.
▶ Schuif de temperatuursensor altijd tot op de bodem van de dompel-
huls.
De sensoren (bijvoorbeeld temperatuursensor, rookgastemperatuur-
sensor, veiligheidstemperatuurbegrenzer) van de regelaar moeten altijd
op de in de documentatie van de warmtebron beschreven posities wor-
den gemonteerd.
▶ Pas de sensordompelhuls, indien nodig, aan op de diameter van de
gebruikte sensor.
▶ Verander de lengte van de dompelhuls niet.
▶ Meet de diepte van de dompelhuls.
▶ Dieptemaat op de temperatuursensor (kabel) markeren.
▶ Steek het temperatuursensor tot aan de aanslag (bodem) in het
meetpunt.
Controleer via de markering of de temperatuursensor correct is ge-
monteerd.
▶ Temperatuursensorpakket met een sensorborging [3] in het meet-
punt borgen.
Installatie
13