9 OPSTARTEN
Het is verplicht om een Explosimeter te gebruiken tijdens elke fase van gewoon en
buitengewoon onderhoud en opstartfase.
De machine mag alleen worden opgestart door gekwalificeerd personeel dat is geautoriseerd door de fabrikant.
9.1 Verificaties vooraf
Bij langdurige stilstand > 1 dag van de warmtepomp met onderbreking van de stroomtoevoer, is het noodzake-
lijk om de pers- en zuigkleppen van de compressor te sluiten. De kleppen moeten opnieuw worden geopend
voordat het apparaat wordt gestart.
Controleer de correcte werking van lekdetector R290 (zie stap 11.3 voor instructie)
Controleer of de elektrische aansluiting correct is uitgevoerd en of alle klemmen goed vastzitten.
Controleer of de spanning op de aansluitklemmen 400 V ± 5% is (of die van de eenheidsplaat in het ge-
val van speciale spanningen). Neem contact op met onze technische afdeling als de spanning onderhe-
vig is aan frequente variaties, voor de selectie van relevante beveiligingen.
Controleer of de gasdruk in de koelcircuits wordt weergegeven op het bedieningspaneel.
Controleer of er geen koelmiddellekkage is, indien nodig met behulp van de lekdetector.
De carterverwarming moet minimaal 12 uur voor de eerste inbedrijfstelling worden ingeschakeld. Dit vindt auto-
matisch plaats wanneer de hoofdschakelaar wordt gesloten.
Om de correcte werking van de carterverwarming te controleren, controleert u of het onderste deel van de com-
pressoren heet is en in alle gevallen een temperatuur heeft van 10 - 15 °C boven de omgevingstemperatuur.
Controleer of de hydraulische aansluitingen correct zijn uitgevoerd, rekening houdend met de aandui-
dingen op de invoer-/uitvoerplaten op de machine.
Controleer of het hydraulisch systeem is ontlucht, waardoor alle resterende lucht is verwijderd en gelei-
delijk is gevuld, door de ontluchtingsinrichtingen in het bovenste gedeelte te openen.
Let op: controleer voor het opstarten of alle afsluitpanelen van het apparaat op hun plaats zitten en vastgezet
zijn met de bijbehorende bevestigingsschroef.
Wijzig nooit de interne elektrische aansluitingen als het apparaat niet opstart, anders vervalt de garantie onmid-
dellijk.
9.2 Controles tijdens werking
Controleer of de volgorde van de fasen correct is. Dit kan worden gecontroleerd door ervoor te zorgen
dat de toevoerdruk toeneemt en de inlaatdruk afneemt wanneer de compressor wordt gestart. Anders is
de fasevolgorde onjuist en draaien de compressoren in de verkeerde richting; het is daarom belangrijk
om snel de juiste fasevolgorde te herstellen. Als de compressor herhaaldelijk in de verkeerde richting
wordt gestart en uitgeschakeld en de fasevolgorde niet wordt gecorrigeerd, raakt de compressor perma-
nent beschadigd.
Controleer of de temperatuur van het inlaatwater van de verdamper in de buurt ligt van de ingestelde
waarde.
Als het apparaat wordt geleverd met een pomp, sluit dan de doorstroomkraan als de pomp lawaai
maakt totdat de normale werking is hersteld. Dit kan gebeuren wanneer de drukval in het systeem gro-
tendeels gecompenseerd wordt door de statische druk van de pomp.
Controleer de instelling voor warm water, deze wordt bepaald door parameter FS. Deze wordt bespro-
ken in paragraaf 10.10.
9.3 Controle van de koelvloeistof
Controleer na enkele operationele uren of het vloeistofwaarschuwingslampje groen is: als het geel is, is
er vocht in het circuit. In dit geval moet het circuit worden gedroogd door gekwalificeerd personeel.
Controleer of er geen bellen verschijnen bij de vloeistofindicator. De continue doorgang van luchtbellen
kan duiden op een gebrek aan koelmiddel en de noodzaak om bij te vullen. De aanwezigheid van
slechts enkele bellen is echter toegestaan, vooral wanneer de compressor op een ander dan het nomi-
nale niveau werkt.
22