8 inBedriJFstelling
8.1 Boiler met tapwater vullen
• Vul het tapwatercircuit vanaf de koudwateraanvoer
en ontlucht op het hoogst gelegen tappunt van het
tapwatercircuit van de installatie.
• Controleer de installatie en de boiler op waterdichtheid
• Controleer de werking en de instelling van alle
besturings- en controle-elementen voor het tapwater.
8.2 instellingen
• Stel de circulatiepomp buiten bedrijf direct na de eerste
inbedrijfstelling van de installatie door op de regelaar de
bedrijfsmodus te selecteren (zie gebruiksinstructie).
• Voer de installatieinstellingen uit (zie volgende hoofd-
stuk "Instellingen regeling").
8.3 Beluchten van het zonnesysteem
De luchtinhoud in de zonnecollector wordt tijdens de
montage van de warmte-installatie integraal verwarmd.
Dat betekent dat de volumemassa van de lucht van de
zonnecollector verandert.
Tijdens de eerste start van de warmte-installatie verlaat
dehete lucht de zonnecollector en stroomt in de (aan-
merkelijkkoelere) spiraalbuis van de zonneboiler (waar de
lucht afkoelt). Dit veroorzaakt een lagere systeemdruk.
Gegeven het feit dat een lagere systeemdruk lawaai in de
pomp kan veroorzaken en dat de genoemde lagere druk
in het bijzonder de levensduur van de pomp beïnvloedt, is
het noodzakelijk om tijdens de eerste inwerkingstelling het
zonnecircuit te beluchten. Het tapwater in het onderste
deel van de boiler dient koud te zijn, dat wil zeggen dat de
sensortemperatuur TAC2 van de boiler lager dient te zijn
dan 30°C.
oPMerking!
Na één keer te hebben ontlucht, is het
niet nodig om deze handeling weer te
herhalen, mits het warmtecircuit niet
open is.
• Sluit een slang (3) (ca. 1,5 m. lengte) aan op de bovenste
vulaansluiting (1).
• Plaats het uiteinde van de slang (3) in een leegloopvat
(4), dat is berekend op de warmtevloeistof uit het
warmtecircuit. Houd de slang (3) in het leegloopvat (4),
zodat de lucht kan wegstromen.
• Dompel het uiteinde van de slang (3) niet in de zonne-
systeemvloeistof om u te beschermen tegen eventuele
hete, ontsnappende stoom of zonnesysteemvloeistof.
geVaar!
Indien de ontluchting van het systeem
niet volgens deze beschrijving wordt
uitgevoerd, bestaan er risico's van
verbranding die veroorzaakt kunnen
worden door de hitte van de stoom of
van de zonnesysteemvloeistof.
2
1
2
3
4
Fig. 8.3 ontluchten van het zonnesysteem
• Druk gedurende 3 seconden gelijktijdig op de toetsen
MODE en
van de regelaar ExaControl Z1. De circula-
tie pomp werkt vervolgens onafhankelijk van de tempe-
ratuur in de testmodus.
Indien de zonnesysteemvloeistof in het peilglas (2), dat in
de richting van de zonnecollector stroomt, geen lucht-
bellen bevat en indien de circulatiepomp (5) werkt,
betekent dit dat de warmtewisselaar en de circulatiepomp
geen lucht meer bevatten.
• Wacht 7 minuten en terwijl de circulatie pomp blijft
werken, opent u voorzichtig de kraan (1) van de vulaan-
sluiting. Het is mogelijk dat er, als gevolg van de druk,
een beetje zonnesysteemvloeistof uit de slang stroomt.
U kunt vervolgens horen dat de lucht wordt opgenomen
in het warmtecircuit. Na enkele seconden, zuigt de in-
stallatie geen lucht meer aan. Het is aan te raden om de
vulklep gedurende enkele minuten geopend te houden.
• Sluit vervolgens de kraan (1) van de vulaansluiting.
• Verwijder de slang van de bovenste vulaansluiting.
5
6
7
45