Het beeld is te korrelig
Er zijn verschillende factoren die ervoor zorgen dat het beeld korrelig wordt.
Digitale zoom gebruiken om close-ups te maken
• Met de digitale zoom wordt een uitsnede van het beeld gemaakt en vergroot. Hoe sterker de
vergroting, des te korreliger het beeld.
g "DIGITAL ZOOM Inzoomen op uw object" (Blz. 27)
Kies een hogere ISO-gevoeligheid
• Als u de [ISO]-instelling verhoogt, kan er "ruis" ontstaan, dat als puntjes met ongewenste kleuren of
als oneffenheden in de kleur verschijnt, en het beeld korrelig maken. Deze camera is uitgerust met
een functie voor fotograferen met een hoge gevoeligheid met ruisonderdrukking. Door de ISO-
gevoeligheid te verhogen kan er echter ruis ontstaan, afhankelijk van de lichtomstandigheden.
g "ISO De ISO-gevoeligheid wijzigen" (Blz. 26)
Foto's maken met de juiste kleur
• De oorzaak van verschillen tussen de kleuren op een foto en de werkelijke kleuren is de lichtbron die
het object verlicht. [WB] is de functie waarmee de camera de juiste kleuren kan bepalen. In normale
gevallen zorgt de [AUTO]-instelling voor de optimale witbalans, maar afhankelijk van het object kan
het beter zijn om de [WB]-instelling handmatig aan te passen.
• Als het onderwerp zich op een zonnige dag in de schaduw bevindt.
• Als het onderwerp wordt verlicht door zowel natuurlijk licht als verlichting binnen, bijvoorbeeld
wanneer het onderwerp zich vlakbij een raam bevindt.
• Als de kleur wit niet in het midden van het beeld voorkomt.
g "WB Kleur van een foto aanpassen" (Blz. 26)
Foto's maken van een wit strand of een sneeuwlandschap
• Maak foto's met K in de stand s. Geschikt voor het maken van foto's op een zonnige dag aan
het strand of in de sneeuw.
g "s (motiefprogramma) Een motiefprogramma selecteren afhankelijk van de fotografeersituatie"
(Blz. 25)
• Vaak worden heldere objecten (bijvoorbeeld sneeuw) donkerder afgebeeld dan de natuurlijke
kleuren. Gebruik 1 F om te corrigeren met [+] maakt het object helderder. Omgekeerd kan het goed
zijn om in negatieve zin [–] te corrigeren wanneer u donkere objecten fotografeert. Soms verkrijgt u
bij gebruik van de flitser niet de helderheid (belichting) die u wilde.
g "1 F-knop Helderheid van de foto wijzigen (Belichtingscorrectie)" (Blz. 17)
Foutieve uitlijning van panoramische beelden
• Door voor panoramische opnamen langs de centrale as van de camera te draaien, wordt de foutieve
uitlijning van de foto gereduceerd. Als u onderwerpen van dichtbij fotografeert, zorgt het draaien langs
de as van de punt van de lens voor goede resultaten.
• In de stand [COMBINE IN CAMERA1] detecteert de camera automatisch zijn eigen positie behalve
in de volgende gevallen (in dergelijke gevallen dient u [COMBINE IN CAMERA2] of [COMBINE IN PC]
te gebruiken):
• als het draaien voor panoramische opnamen snel of niet constant gebeurt;
• als er een onderwerp met weinig contrast gefotografeerd wordt (blauwe lucht etc.);
• als er een bewegend onderwerp met als kader het volledige scherm gefotografeerd wordt;
• als de camera voor panoramische opnamen gedraaid wordt zonder beelden op het scherm.
Foto's maken van een onderwerp met tegenlicht
• Als de schaduwaanpassingstechniek op [ON] staat, wordt het gezicht van het onderwerp helderder,
zelfs met tegenlicht, en de kleur van de achtergrond op de foto wordt versterkt. Met deze functie kunt
u eveneens een onderwerp in een huis of gebouw van buitenaf fotograferen.
g "f Het onderwerp verlichten bij tegenlicht" (Blz. 18)
• Met [ESP / n] op [n], kan de foto gemaakt worden op basis van de helderheid in het beeldmidden
zonder beïnvloeding van het licht op de achtergrond.
g "ESP / n Een ander vlak kiezen voor het meten van de helderheid van een object" (Blz. 28)
52
NL