Wanneer de controlelamp van het
remsysteem samen met de controlelamp
van het ABS of de stabiliteitscontrole gaat
branden, duidt dit op een storing. Breng
de auto zo snel mogelijk tot stilstand
wanneer dit veilig kan en laat deze storing
controleren voordat u uw reis hervat.
Richtingaanwijzers
De controlelamp van de
richtingaanwijzers knippert
wanneer u de richtingaanwijzers
inschakelt. Een plotselinge toename van
de knipperfrequentie waarschuwt voor
een defecte gloeilamp.
Controlelamp portier niet goed
gesloten
De controlelamp portier niet
goed gesloten gaat branden
wanneer een portier, de
achterklep of de motorkap niet goed
is/zijn gesloten.
Controlelamp motor
Wanneer de controlelamp van
de motor bij draaiende motor
gaat branden, duidt dit op een
storing. Wanneer deze tijdens het rijden
knippert, minder dan onmiddellijk snelheid.
Blijft de lamp knipperen, vermijd dan snel
optrekken en krachtig afremmen. De
motor blijft draaien maar levert minder
vermogen. Laat deze storing onmiddellijk
controleren.
Controlelamp mistlampen,
vóór
De controlelamp van de
mistlampen, vóór, gaat branden
wanneer u de mistlampen
inschakelt.
Instrumenten
Controlelamp 'Vorst'
4 ºC tot 1 ºC bedraagt. Hij wordt rood
wanneer de temperatuur lager is dan 1
ºC.
Controlelamp voorgloeibougie
Controlelamp koplampen
stadslichten inschakelt.
Controlelamp laadstroom
storing. Schakel alle onnodige
stroomverbruikers uit en laat deze storing
onmiddellijk controleren.
Controlelamp laag
brandstofniveau
tanken.
Controlelamp grootlicht
knippert wanneer u een lichtsignaal geeft.
52
De controlelamp 'Vorst' gaat
branden of gloeit oranje
wanneer de buitentemperatuur
Zie Een dieselmotor
starten (bladzijde 75).
De controlelamp van de
koplampen gaat branden
wanneer u het dimlicht of de
Wanneer de controlelamp
laadstroom tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit op een
Wanneer de controlelamp laag
brandstofniveau gaat branden,
ga dan zo spoedig mogelijk
De controlelamp grootlicht gaat
branden wanneer u het
grootlicht inschakelt. De lamp