Onderhoud
Voorwieltoespoor
Servicebeurt/Specificatie
Handhaaf het toespoor van de voorwielen
overeenkomstig de specificatie. Indien dit ongelijk-
matig is, kunnen bandenslijtage, gazonbeschadiging
en/of zwaar sturen het gevolg zijn, in welke gevallen
bijstelling nodig is. Controleer het toespoor na elke
100 bedrijfsuren of jaarlijks, indien eerder bereikt
(Afb. 30).
1
1
Specificatie:
⁄
–
⁄
inch (3,2–6,4 mm) voorwieltoe-
8
4
spoor.
Het meten van het toespoor
1. Schakel de krachtafnemer (PTO) uit, trek de par-
keerrem aan, en draai de contactsleutel naar "OFF"
om de motor af te zetten. Verwijder de sleutel.
2. Druk de voorwielen aan de voorkant naar buiten
om de normale speling in de wielarmen op te hef-
fen.
3. Meet tussen de velgen op ashoogte, aan de voor-
en achterkant van de wielen (Afb. 30).
4. De afstand aan de voorkant dient minder te zijn
dan aan de achterkant, als gespecificeerd.
1.
Hier meten
2.
Kogelgewrichtvlakken
28
1
4
3
2
Afbeelding 30
3.
Contramoer
4.
Stuurhefboom
Bijstelling toespoor
1. Controleer het toespoor voor u het bijstelt: zie de
sectie het meten van het toespoor.
2. Verwijder het kogelgewricht van een stuurhefboom
(Afb. 30).
3. Draai de contramoer los die het kogelgewricht aan
de stuurstang bevestigt. Draai het kogelgewricht
één slag met de wijzers van de klok mee om het
toespoor te vergroten dan wel linksom om het te
verkleinen.
4. Breng de vlakken van het kogelgewricht in één lijn
met de vlakken van de spoorstang en draai de con-
tramoer vast (Afb.30).
5. Monteer het kogelgewricht aan de stuurhefboom
en controleer het toespoor: zie de sectie het meten
van het toespoor.
BELANGRIJK:
vereist om te voldoen aan de specificatie, voer
de bijstelling dan afwisselend tussen de linker
en rechter stuurstang uit om centrering van het
stuurwiel te handhaven.
Indien meer dan één slag is