Te controleren item
EMC-overwegingen
Omgevingsomstandigheden
Zekeringen en
stroomonderbrekers
Aardleiding (massa)
Kabels voor ingangs- en
uitgangsvermogen
Schakelaars
Trillingen
Gecontroleerd door:
Datum:
7.3 De stroom inschakelen
Opmerking:
• HOOGSPANNING. Frequentieomvormers staan onder hoogspanning wanneer deze
zijn aangesloten op netstroom. De installatie, het opstarten en het onderhoud mag
alleen worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Gebeurt dit niet, dan kan dit
resulteren in ernstig letsel of zelfs de dood.
• ONOPZETTELIJKE INSCHAKELING. Wanneer de frequentieomvormer is aangesloten
op het stroomnet, kan de motor op elk gewenst moment worden ingeschakeld. De
frequentieomvormer, motor en elk aangedreven apparaat moet zich in operationele
paraatheid bevinden. Is dit niet het geval, dan kan dit resulteren in schade aan
apparatuur of gebouwen, ernstig letsel of zelfs de dood.
• MOGELIJK GEVAAR BIJ INTERNE STORINGEN! Risico op persoonlijk letsel wanneer
de frequentieomvormer niet juist is afgesloten. Voordat u de stroom inschakelt, moet u
er zeker van zijn dat alle veiligheidskappen op hun plaats zitten en goed vastzitten.
1. Controleer of de ingangsspanning is gebalanceerd met 3%. Zo niet, dan moet u de
spanningsonbalans corrigeren voor u verder gaat. Herhaal deze procedure na de
spanningscorrectie.
2. Controleer of de optionele apparatuurkabels, indien aanwezig, geschikt zijn voor de
installatietoepassing.
3. Ga na of alle bedienings- en startvrijgave-apparatuur in de OFF-stand (UIT) staan.
Paneeldeuren dienen gesloten te zijn of te beschikken over een afdekkap.
4. Schakel de voedingsspanning in. NIET de frequentieomvormer starten. Indien uw
eenheid over een werkschakelaar beschikt, zet u deze op de ON-stand (AAN) om de
frequentieomvormer van voedingsspanning te voorzien.
HVL 2.015-4.220 Handleiding voor installatie, bediening en onderhoud
Beschrijving
• Controleer op een juiste installatie met het oog op de elektromagnetische compatibiliteit.
• Zie het technische label van de apparatuur voor de maximale
omgevingsbedrijfstemperatuur.
• Vochtigheidsniveaus moeten tussen de 5–95% liggen zonder condensatie.
• Controleer of de juiste zekeringen of stroomonderbrekers zijn gebruikt.
• Controleer of alle zekeringen stevig zijn geplaatst en werken en of alle stroomonderbrekers
in de open-stand staan.
• Controleer of de aardaansluitingen (massa-aansluitingen) goed zijn uitgevoerd, strak
vastzitten en vrij van oxidatie zijn.
• Aarding via een buis vormt geen geschikte aarding (massa):
• Controleer op losse verbindingen.
• Controleer of de motor- en netvoedingkabels zich in aparte buizen bevinden of gescheiden
en afgeschermde kabels zijn.
• Controleer of alle in- en uitschakelaars in de juiste stand staan.
• Controleer of de eenheid stevig is gemonteerd.
• Controleer op een abnormale hoeveelheid trilling.
7 Bediening
Gedaan
41