Wi-Fi
Instellen van een Wi-Fi-verbinding
Om de Wi-Fi-functie te gebruiken, sluit u dit toestel aan op een draadloos toegangspunt of
smartphone via Wi-Fi.
≥ Afhankelijk van de Wi-Fi-verbindingsmethode, zijn verschillende Wi-Fi-functies beschikbaar.
Wi-Fi-
verbindingsmethoden
Beschikbare Wi-Fi-
functies
≥ Als u [Geschiedenis] selecteert, kunt u een Wi-Fi-verbinding tot stand brengen waarbij gebruik
gemaakt wordt van de instellingen van een eerder gebruikte Wi-Fi-functie.
∫ Het statuslampje en de statusicoon van de verbinding wanneer
verbinding met Wi-Fi gemaakt is
≥ Raadpleeg voor informatie over hoe een Wi-Fi-verbinding voor de draadloze
tweelingcamerafunctie opgezet moet worden pagina 158; raadpleeg
verbindingsstatusiconen.
Aansluiten op een draadloos
toegangspunt
(l
144)
≥ [Afst. Bedien.]
(l
≥ [Afsp. DLNA]
(l
135)
≥ [Kopieer]
(l
137)
A Brandt groen
≥ Het statuslampje brandt groen als dit toestel met een
apparaat van bestemming verbonden is nadat een
Wi-Fi-verbinding tot stand gebracht is.
≥ Als Wi-Fi afgesloten is, brandt het statuslampje
opnieuw rood.
B De statusicoon van de verbinding
Wanneer verbinding met een draadloos
toegangspunt gemaakt is:
≥ Het display zal als volgt veranderen volgens de
intensiteit van de radiogolven:
Wanneer een directe verbinding gemaakt is:
Opzetten van een rechtstreekse
verbinding met een smartphone
(l
132)
≥ [Afst. Bedien.]
verbonden met Wi-Fi/
#
(Sterk).
verbonden met Wi-Fi/
- 142 -
147)
(l
132)
(l
149)
niet verbonden met Wi-Fi
(Zwak) #
niet verbonden met Wi-Fi
162
voor informatie over de
#