5.9 Metaaldetector
Instelaanwijzing na een mogelijke montage
Bij controle of nieuwe montage de volgende aanwijzingen in acht nemen:
1. De hefspilaandrijving 1 wordt eerst op de nokschijf aangesloten en de
afgebeelde 5° stand (0 stand) gezet. Daarbij lig de rol 3 in het midden van
de nokschijf.
2. De positieschakelaar 28 A staat daarbij in de afgebeelde middenstand.
3. De schakelhendel 5 wordt eveneens in de middenstand gezet.
4. Uit deze basisinstelling resulteert tussen de aansluitingen 6 + +7 een maat X.
5. Deze maat kan vervolgens op de veercilinder 8 via de moer 9 worden
ingesteld. De veercilinder 8 wordt daarna op de schakelhendel
aangesloten. De stelschroeven 10 + 11 dienen als aanslagbegrenzing
voor de schakelhefboomstand „Voorwaarts" en „Terugwaarts".
Instelaanwijzing: Schakelhefboom met veercilinder in de eindstand zetten,
schroeven er een ½ slag tegenin draaien en borgen.
6. Voor de werking van de V-riemspanning is de trekveer 12 van speciaal
belang. Deze moet daarom geregeld gecontroleerd te worden.
7. De positieschakelaar 28A geeft aan, welke stand de hefspilaandrijving 1
heeft: "Voorwaarts"," 0-stand" of "Terugwaarts". De instelling geschiedt
zodanig dat de rol 3 in de voorwaarts- resp. terugwaartsstand telkens
gelijkmatig van de nokschijf 2 afstaat.
8. De eindschakelaar 28 B onderbreekt de stroomtoevoer naar de
hefspilaandrijving 1 kort voor het bereiken van de eindstand. Alleen bij
uitvoering met detector)
C2200