KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje
Uitvoering met 5 zitplaatsen
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
gordel
¬
Plaats toegelaten voor de bevesti-
ging met de gordel van een als "Universeel"
goedgekeurd zitje;
−
Plaats toegelaten voor de beves-
tiging met de gordel van uitsluitend een
achterstevoren geplaatst kinderzitje dat
goedgekeurd is als "Universeel".
Door het gebruik van een niet bij de auto passend kinderveiligheidssysteem wordt
de baby of het kind niet correct beschermd. Het kan ernstig of zelfs dodelijk letsel
oplopen.
(4/6)
L E V E N S G E VA A R
GEVAAR
VAN
ERNSTIG
LETSEL: controleer voor-
dat u een kinderzitje ach-
terstevoren op de plaats van de
passagier voorin installeert, of de
airbag wel is uitgeschakeld (raad-
pleeg de paragraaf "Kinderveiligheid:
uitschakelen,inschakelen van de passa-
giersairbag voorin" in hoofdstuk 1).
Kinderzitjes bevestigd met behulp van de
ISOFIX-bevestiging
ü
Plaats waar een ISOFIX-kinderzitje is
toegelaten.
³
Controleer de staat van de airbag
voordat u een passagier laat plaatsnemen of
een kinderzitje installeert.
²
Plaats verboden voor het installeren
van een kinderzitje.
±
De zitplaatsen achterin zijn voor-
zien van een verankering voor de bevesti-
ging van een universeel ISOFIX-kinderzitje
vooruit. De verankeringen bevinden zich in
de bagageruimte en zijn zichtbaar.
De grootte van een ISOFIX-kinderzitje wordt
aangegeven door een letter:
O F
– A, B en B1: voor zitjes vooruit van groep 1
(van 9 tot 18 kg);
– C: zitjes achterstevoren van groep 1
(van 9 tot 18 kg);
– D en E: kuipzitjes of zitjes achterstevoren
van groep 0 of 0+ (onder 13 kg);
– F en G: reiswiegen van groep 0 (onder
10 kg).
1.53