GAS 210 ECO PRO
5. Waterzijdig aansluiten
V
D
0
10
20
afb. 03
Karakteristiek vermogensregeling
V = vollast
P = vermogen
D = deellast
∆T = temperatuurverschil
114492-03
5.1.1 Condenswaterafvoer
Voer het condenswater direct af naar het riool. Pas, gezien de
zuurgraad (pH 3 tot 5), alleen kunststofmateriaal toe als afvoer-
leiding. Vul de sifon na montage met water. Maak de aansluiting
op de riolering met een open verbinding. De afvoerende leiding
dient een afschot te hebben van minimaal 30 mm/m. Afvoeren
van condenswater in een dakgoot is niet toegestaan, dit met oog
op bevriezingsgevaar en aantasting van de normaal toegepaste
materiaalsoorten voor dakgoten.
5.1.2 Waterkwaliteit
Waterbehandeling is onder normale omstandigheden niet vereist.
Het ongecontroleerd toevoegen van chemische middelen wordt
dringend ontraden. De installatie dient te worden gevuld met
genormaliseerd drinkwater. De pH-waarde van het installatiewater
dient te liggen tussen 7 en 9. Voor overige eisen, zie onze publica-
tie "Remeha waterkwaliteitsvoorschrift".
5.1.3 Overstortventiel
Monteer, overeenkomstig NEN 3028, een overstortventiel tussen
eventuele afsluiters en de ketel, in de aanvoerleiding binnen 0,5 m
vanaf de ketel.
5.1.4 Circulatiepomp
De ketel is voorzien van een pompschakeling, waarmee een exter-
ne circulatiepomp aangesloten kan worden. Deze pomp wordt om
de 24 uur even ingeschakeld om vastzitten te voorkomen (24-uurs
pompbedrijf). Er kan alleen een aan/uit pomp gestuurd worden.
Voor aansluitingen, zie par. 8.3.6.
De waterzijdige weerstand bij een dT van 20°C voor de verschil-
lende vermogensvarianten van de ketel is als volgt:
- 165 mbar (15 kPa) voor de 210-80,
- 135 mbar (13,5 kPa) voor de 210-120,
- 170 mbar (16,2 kPa) voor de 210-160 en
- 180 mbar (18,0 kPa) voor de 210-200 uitvoering.
5.1.5 Waterdoorstroming
Het maximale temperatuurverschil tussen aanvoer en retour wordt
door de modulerende regeling van de ketel begrensd, evenals de
maximale stijgsnelheid van de aanvoer- en ketelbloktemperatuur.
Hierdoor is de ketel nagenoeg ongevoelig voor te kleine water-
doorstroming. Om blijvend warmte te leveren, heeft de ketel een
minimale flow nodig van 30 % van de waterflow bij een dT van 20
K op nominale belasting vollast.
35
30
40
∆T (°C)
114492LTAL21H031
5. Waterzijdig aansluiten
13