16.2 Gegevensuitgang
Parameters wordt ingesteld met behulp van de functie F-06-X (zie hoofdstuk 14).
Gegevensuitgangmodus F-06-01:
F- 06-01 = „0" Gegevens worden verstuurd na drukken van de toets PRINT.
Tijdens versturen van gegevens blinkt de aanduiding van optellen.
F- 06-01 = „1"
Gegevens worden ononderbroken verstuurd. Interval tussen ononderbroken
gegevens bedraagt ca. 2 s.
F- 06-01 = „2"
Gegevens worden verstuurd indien de massa-aanduiding stabiel is bij +5d en
hoger.
F- 06-01 = „3"
Gegevens worden verstuurd indien de massa-aanduiding stabiel is bij ±5d en
hoger.
Keuze van uitgangsgegevens F-06-02:
De te versturen gegevens worden gekozen door invoer van waarde "0" of "1" voor
een gegeven: ID nr., aantal, gewicht of referentiegewicht.
Voorbeeld: Bij invoer " 1 100" worden enkel ID nr. en het aantal verstuurd.
Refrentiegewicht
Gegevensformaat F-06-03:
Als gegevensformaat voor instelling van randapparatuur dient met de functie F- 06-
03 = „2" te gebruiken.
Transmissiesnelheid F-06-04:
F- 06-04 = „0" :2400 bps
F- 06-04 = „1" :4800 bps
F- 06-04 = „2" :9600 bps
52
F-06-02
8
88Clear8
Nr. ID
Aantal
Totaal gewicht
a11000
8
„0" = geen transmissie
„1" = transmissie
CWS-BA-nl-0610