8.6
Opstarten
1. Controleer het pomptype (typeplaat) en de karakteristieken van de pompunit,
zoals: toerental, werkdruk, opgenomen vermogen, werktemperatuur, draairichting, NPSH enz.
2. Controleer of de pompunit volgens de voorschriften is geplaatst. Let hierbij vooral op de ruimte
rondom de pompunit. Zorg ervoor dat de pompunit voldoende verse lucht kan aanzuigen.
3. Controleer of de voorgeschreven veiligheidsvoorzieningen zijn aangebracht.
4. Sluit de leidingen aan, zie hoofdstuk 5 Pompunit installeren.
5. Vul en ontlucht de pomp, zie hoofdstuk 6 Pomp algemeen.
6. Voer het dagelijks onderhoud uit.
Pompunit met dieselmotor aandrijving
8.9
Pompen BA serie
1401