5.3
Onderhoudprocedures voor
de alternator
5.3.1
Meten van de isolatieweerstand
van de alternator
Om de isolatieweerstand van de alternator te meten
heeft men een 500 V weerstandsmeter nodig.
Indien de N-klem met het aardingssysteem verbonden
is, moet ze van de aardklem losgekoppeld worden.
Koppel de AVR los.
Verbind de weerstandsmeter tussen de aardklem en
de klem L1 en genereer een spanning van 500 V. Op
de schaal moet een weerstand van minstens 5 M
worden aangegeven.
Raadpleeg de bedienings- en onderhoudshandleiding
van de alternator voor meer details.
5.4
Onderhoudsprocedures
voor de motor
Raadpleeg de bedieningshandleiding van de motor
voor een volledig onderhoudsschema.
5.4.1
Controle van het motoroliepeil
Raadpleeg de handleiding van de motor voor de
oliespecificaties, de viscositeitsaanbevelingen en de
olieverversingsbeurten. Voor de intervallen, zie ook
hoofdstuk "Onderhoudsschema" op pagina 64.
OLD
– Controleer het oliepeil door middel van de
peilstok (OLD).
– Bijvullen met olie waar nodig.
Raadpleeg de bedieningshandleiding van de motor
voor meer gedetailleerde instructies.
- 70 -
5.4.2
Verversing van de motorolie en
vervanging van de oliefilter
OF
Vervangen van het oliefilterelement
!
Volg alle toepasselijke milieu- en
veiligheidsvoorschriften.
– Zet
een
geschikte
opvangbak
olieaftapslang.
– Verwijder de aftapplug uit de olieaftapslang om
de olie af te tappen.
– Vervang de afdichting van de aftapplug.
– Installeer de aftapplug en zet ze vast op de
olieaftapslang.
– Schroef het oliefilterelement (OF) van het
verbindingsstuk.
onder
de