Tankafmeting
Geef de inhoud van de brandstoftank aan.
Aantal Motoren
Stel het aantal motoren in naar Geen, Een of Twee. Als
Geen geselecteerd wordt, wordt de brandstoffunctie
uitgeschakeld.
Brandstof Cal
Zonder calibratie kan de fout in de brandstofmeting
oplopen tot ± 10%. Calibratie kan deze fout
grotendeels verhelpen. Voor installaties met twin-
motoren is calibratie voor beide transducers
noodzakelijk.
Calibratie van de brandstoftransducer vraagt om
precieze meting van brandstofverbruik. Dit is het
gemakkelijkst met een kleine draagbare tank. NB:
als gevolg van grote luchtbellen is het bijna
onmogelijk om onderdekse tanks tweemaal tot
precies hetzelfde niveau te vullen. U dient minimaal
15 liter brandstof te gebruiken om precieze calibratie
te garanderen. (Des te meer brandstof wordt gebruikt,
des te preciezer zal de calibratie zijn.) Beide
transducers van twin-motoren dienen apart te worden
gecalibreerd. Dit kan tegelijkertijd gedaan worden
indien twee draagbare tanks worden gebruikt, of op
verschillende tijden, met een tank.
U dient als volgt te werk te gaan:
1
Kies Wis Gebruikt om Gebruikt op nul te zetten.
2
Verbind de metingstank(s) aan de motor(en)
via de brandstoftransducer(s).
13-5 Instelling Traject
Traceren registreert de positie van de boot en geeft
deze op de kaart weer (zie sectie 3-5).
Registreren
Uit: De TRACKER stopt de registratie van een
traject.
1 tot 5 (kies een trajectnummer): De
TRACKER begint met de registratie van de
vaarkoers op het geselecteerde traject.
Weergave
Uit: Er wordt geen traject op de kaart
weergegeven.
1 tot 5 (kies een trajectnummer): Het
geselecteerde traject wordt op de kaart
weergegeven.
Plottinginterval
De keuzemogelijkheden zijn Afstand of Tijd.
NAVMAN
TRACKER 5100/5100i/5500/5500i Installations- und Bedienungs-Handbuch
3
Laat de motor(en) op kruissnelheid lopen totdat
minimaal 15 liter wordt aangegeven (30 liter voor
twin-motoren).
4
Controleer de eigenlijk gebruikte hoeveelheid
brandstof per motor. Dit kunt u het gemakkelijkst
doen door de tanks tot hun oorspronkelijke niveau
te vullen en de waarde(n) op de brandstofpomp
te noteren.
5
Kies Brandstof Cal. De hoeveelheid brandstof
die de TRACKER heeft gemeten wordt
aangegeven. Verander dit getal naar het de in
werkelijkheid gebruikte hoeveelheid brandstof.
(Herhaal voor de andere motor voor een twin-
motorinstallatie).
Flow Filter
Normaalgesproken gebruiken motoren de in de tank
aanwezige brandstof zonder veel regelmaat. Voor een
stabiele brandstof-flow-aflezing berekent de TRACKER
het gemiddelde van verschillende metingen. De periode
waarover de flowfilter een gemiddelde neemt kan
worden ingesteld van 1 to 180 seconden of Uit.
Stel de flowfilter in naar de laagste waarde welke nog
een stabiele aflezing geeft. Normaalgesproken zou
een waarde van 10 to 15 seconden een goed resultaat
moeten geven voor motoren met carburateurs.
Motoren met brandstofinjectie hebben wellicht een
grotere waarde nodig.
Deze instellingen beïnvloeden de Flowratio en
Verbruiksschermen maar hebben geen invloed op de
verbruikte brandstof-meting.
Afstand
Kies de gewenste afstands plotting interval: 0.01,
0.05, 0.1, 0.5, 1.0, 2.0, 5.0 of 10.0 afstandseenheden.
Tijd
Kies de gewenste plottingintervaltijd: 1, 5, 10 of 30
seconden of 1 minuut.
Gebruikt geheugen
Het percentage van het geheugen dat wordt gebruikt
wanneer een traject wordt geregistreerd.
Tip: Gebruik het gebruikerscartridge-beeldscherm
om het aantal geregistreerde punten voor elk traject
te controleren (zie sectie 11).
Traject wissen
1
Selecteer het traject nummer dat u wilt wissen
(1 tot 5).
2
Kies Ja om te bevestigen.
De data op het geselecteerde traject wordt gewist.
67