Hoofdstuk 6: Referenties en probleemoplossen
Veiligheidskenmerken en foutdetectie
Veiligheidskenmerken van de apparatuur
De belangrijkste veiligheidskenmerken zijn een controletimercircuit, bewakings-
circuits voor de motoraandrijving en de motor en een circuit voor de spannings-
detector. Elk veiligheidscircuit heeft een unieke functie om de algehele veilig-
heid van het apparaat te verzekeren.
Controletimercircuit
De microprocessor moet minstens eenmaal per seconde het juiste signaal naar
het bewakingscircuit zenden. Als de microprocessor dit niet doet, vindt een
time-out van het bewakingscircuit plaats en wordt de pompcontroller uitgezet.
Het controletimercircuit dient om de status van de microprocessor te bewaken
en de motor uit te schakelen en het akoestische alarmsignaal in te schakelen
wanneer de microprocessor niet goed functioneert. De microprocessor moet
minstens eenmaal per seconde een signaal naar het bewakingscircuit sturen om
te voorkomen dat dit zijn reset-functie uitvoert. De reset-output van het be-
wakingscircuit is een pulsatie-output. Hierdoor wordt de microprocessor
"opgestart." Door deze unieke voorziening kan de microprocessor het be-
wakingscircuit telkens bij het opstarten controleren. Door een vlag in het
geheugen te plaatsen en het bewakingscircuit geen signaal te sturen, kan de
microprocessor een time-out van de beveiliging forceren. Nadat hij opnieuw is
ingesteld, controleert de microprocessor de statusvlag om te zien of dit een
time-out-test was. Als dat het geval was, vervolgt de microprocessor de nor-
male opstartprocedure. Als de microprocessor werd teruggesteld zonder dat dit
werd verwacht, wordt de gebeurtenis door de microprocessor opgenomen,
klinkt het akoestische alarmsignaal en wordt een foutbericht op het scherm
weergegeven.
Motoraandrijving/controletimercircuit
Het motoraandrijfcircuit bestaat uit een serie FET-vermogenstransistors,
passieve componenten en twee spanningscomparators. In het motoraandrijf-
circuit is een RC-timer ingebouwd, die telkens wanneer de motor wordt aange-
zet, registreert hoe lang hij draait. Als de motor gemiddeld langer dan 4 secon-
den draait, wordt het circuit onderbroken en wordt de motor uitgeschakeld.
Een uniek kenmerk van dit circuit is dat de microprocessor via de besturings-
lijnen van en naar het microprocessorcircuit een volledige, functionele test
van het motoraandrijfcircuit kan uitvoeren zonder dat de motor loopt. De
117