11. Bedrijfsstoring en mogelijke oorzaken
De pomp geeft geen vloeistof:
1. verkeerde draairichting
2. te lange en getordeerde zuigleiding
3. te grote geodetische zuighoogte
4. luchtintreding in zuigleiding of aftakkingen
5. pomp of zuigleiding niet volledig gevuld
6. waaierkanalen door verontreiniging verstopt
7. het terugslagventiel in de persleiding is geblokkeerd
8. de geodetische hoogte van de installatie is hoger dan de max. opvoerhoogte van de pomp
9. de waaier wordt door grote kristalvorming of door bij droogloop gesmolten materialen geblokkeerd.
10. voetventiel is door vervuiling verstopt
11. voetventiel is niet voldoende ondergedompeld
12. voetventiel is beschadigd waardoor de zuigleiding leegloopt tijdens bedrijfsstop
13. de magneten worden overbelast vanwege een te hoog soortelijk gewicht van de vloeistof en de
vloeistofhoeveelheid groter is als voorzien
14. de magneten ontkoppelen wanneer bij inbedrijfstelling de waaier tegen de klok in beweegt (terugloop van de
vloeistof van de perszijde).
De pomp levert te weinig vloeistof of ontoereikende druk:
zie pos. 01, 02, 03, 04, 05, 06, 10, 11, 12, 13
15. de tegendruk van de installatie is groter dan verwacht
16. zuigleiding, voetventiel of andere delen hebben een niet toereikende NEN diameter
17. geringe geodetische pershoogte van de pomp
18. waaier beschadigd of versleten
19. viscositeit van de vloeistof is hoger dan voorzien
20. te hoog lucht- en gasgehalte van de te verpompen vloeistoffen
21. haakse bochten, terugslagventielen of andere delen aan de perszijde
22. vloeistof (in het bijzonder hete) met grote neiging tot overgang in gasvormige toestand
De pomp heeft een groot opgenomen vermogen:
zie 19
23. de vloeistofhoeveelheid is groter dan voorzien
24. het soortelijk gewicht van de vloeistof is groter dan voorzien
25. verontreinigingen aan de binnenkant van de behuizing geven ongewone wrijving
26. de netspanning en de op het typeschild van de motor aangegeven spanning komen niet overeen
De pomp trilt en maakt lawaai:
zie 25
27. bedrijfsvoering bij maximale vloeistofhoeveelheid (opvoerhoogte gelijk aan nul)
28. de pomp en leiding zijn niet op de juiste wijze bevestigd
29. Asymmetrische rotatie van de waaier als gevolg van versleten bussen
De pomp geeft een voortijdige slijtage van de binnenste delen:
zie 25
30. vloeistof is te abrassief
31. Er worden terugkerende aanwijzingen van kavitatie vastgesteld (zie 02, 15, 19, 17)
32. Hoog kristallisatie- en polymerisatiepotentiaal van de vloeistof in stilstand
33. pomp is gemaakt uit materiaal dat voor de te verpompen vloeistof niet geschikt is
34. bedrijfsvoering met te geringe vloeistofhoeveelheid
NL
19