NL
7. Installatie- en gebruiksaanwijzing
7.1 Transport
• Dek de vloeistofzijdige aansluitingen af.
• Bij het optillen van de eenheid mogen de vloeistofzijdige kunststof aansluitingen niet mechanisch belast worden.
• Plaats de pomp tijdens transport op de grond- of bevestigingsplaat.
• Bescherm de pomp ingeval van oneffen wegdek met aangemeten stootdempende bevestigingen.
• Slagen en stoten kunnen de voor de bedrijfszekerheid en veiligheid bestemde aandrijfdelen beschadigen.
7.2 Opslag
• Bewaar de pomp in de originele verpakking wanneer deze eerst opgeslagen moet worden voordat deze geïnstal-
leerd wordt. De verpakte pomp moet in gesloten, schone en droge omgeving worden opgeslagen.
• Wanneer de verpakking van de pomp bij de levering ervan beschadigd is, beoordeel dan de hoedanigheid van de
pomp en contoleer op eventuele beschadigingen. Gebruik een nieuwe verpakking voor juiste opslag.
• Sla de pomp op bij een omgevingstemperatuur tussen -5°C en 40°C en een relatieve luchtvochtigheid van onder
80%. De verpakte pomp mag niet blootgesteld worden aan stoten, trillingen en gewichtsbelasting.
7.3 Installatie
• Reinig de installatie alvorens pomp aan te sluiten.
• Er mogen zich in de pomp geen vaste deeltjes bevinden. Voorts moeten de beschermingskappen van de vloei-
stofzijdige aansluitingen verwijderd worden.
• Volg de aanwijzingen in het hierop volgende schema:
1) De minimale zuighoogte om werveling te voorkomen, verandert zich overeenkomstig met de vloeistofhoe-
veelheid (minstens 0,5 m, max. 15% van de opvoerhoogte).
2) Monteer kompensatoren of flexibele verbindingen dichtbij de pomp voor het opheffen van eventuele span-
ningen in de leidingen vanwege temperatuursverschillen.
3) Voorzie de leiding van een aansluitstuk voor drukmeting of een veiligheidschakelaar.
4) Plaats een terugslagklep (speciaal bij langere leidingen; verplicht bij parallel geschakelde pompen).
5) Monteer een afsluiter in de persleiding.
6) Max. doorstroomsnelheid van de vloeistof aan de perszijde: max. 3,5 m/s.
7) Monteer geen haakse bochten direct aan de pomp (zuig- en perszijde).
8) Maak een afvoergoot om de grondplaat of plaats een opvangbak.
9) Gebruik voor bevestiging van de pomp de daarvoor bestemde uitsparingen/sleuven van de pomp resp.
pompvoet. De drukflens moet vlak zijn.
10) Controleer of het leidingwerk absoluut dicht is en het overstortventiel tijdens normaal gebruik gesloten is.
11) Bevestig het leidingwerk goed.
12) Zorg voor een dichte drainage put.
13) Max. doorstroomsnelheid van de vloeistof aan de zuigzijde: 2,5 m/s
14) Vermijdt luchtzakken: de leiding moet rechtdoorgaand en kort zijn.
15) Zorg in geval van toestroming voor aflopend leidingwerk naar de pomp.
16) Zorg ervoor dat de aanzuigingleiding onder het niveau van de pomp blijft.
17) Plaats een terugslagklep/voetventiel in geval van (normaal)aanzuiging.
18) Plaats een afsluiter in de zuigleiding.
19) Plaats een zuigfilter tegen vaste deeltjes (maasgrootte 3-5 mm)
12