10
Meten van de aardverspreidingsweerstand
(functie R
)
E
De aardingsweerstand is de som van de aardverspreidingsweer-
stand (R
) en de weerstand van de beschermingsleiding PE. De
A
aardingsweerstand wordt gemeten door een wisselstroom te stu-
ren door de beschermingsleiding, aardelektrode en de aardver-
spreidingsweerstand. Hierbij worden de stroom en de spanning
tussen aarde en sonde gemeten.
De sonde wordt d.m.v. een aanraakveilige 4 mm banaansteker
aangesloten op de sonde aansluiting (20).
De rechtstreekse meting van de aardingsweerstand R
mogelijk met de sonde. De voorwaarde is wel , dat de sonde bui-
ten de spanningstrechter van de aardelektrode wordt geplaatst.
De afstand tussen de elektrode en de sonde zal daarom minimaal
20 meter moeten bedragen.
In de meeste gevallen, zeker binnen de bebouwde kom, is het
moeilijk, zo niet onmogelijk om de sonde goed te plaatsen. In
deze gevallen kunt u de aardverspreidingsweerstand ook meten
zonder de sonde. Dit betekent wel dat een gemeten weerstand
inclusief de bedrijfsaarde R
B
„Meten zonder sonde" op pagina 28).
Meetmethode
Het instrument meet de aardverspreidingsweerstand R
het stroom/spanningsprincipe. De meetstroom die hierbij door de
aardingsweerstand vloeit, wordt door het instrument geregeld en
bedraagt in de meetbereiken:
0 tot 10 kΩ - 4 mA, 0 tot 1 kΩ - 40 mA, 0 tot 100 Ω - 0,4 A en 0
tot 10 Ω > 0,8 A tot ca. 4 A (afhankelijk van de spanning).
Hierdoor ontstaat een spanningsval welke evenredig is met de
aardingsweerstand.
De keuze van het meetbereik en de daarbij behorende meet-
stroom vindt automatisch plaats.
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
is alleen
E
en de fase L (vgl. Hoofdstuk 10.2
volgens
E
☞
Tip
De weerstanden van de meetleiding en van de
meetadapter (12) worden bij de meting automatisch
gecompenseerd en komen daarom niet voor in het mee-
tresultaat.
Stoorspanningen op de beschermingsleiding PE, de
aarde of op een correct aangesloten sonde beïnvloeden
de meting niet. Deze spanningen kunnen gemeten wor-
den met de spanningsmeting (d.m.v. de meetadapter (3-
polig) (12)).
Indien er tijdens de meting een gevaarlijke aanraakspan-
ning optreedt (> 50 V) volgt er een automatische afscha-
keling van de meting.
De sonde-weerstand heeft geen invloed op het meetre-
sultaat maar mag niet groter zijn dan 50 kΩ. Indien de
weerstand te hoog is wordt er automatisch gemeten zon-
der sonde (vgl. Hoofdstuk 10.2 „Meten zonder sonde" op
pagina 28)
!
Let op!
De sonde maakt deel uit van de meetkring en kan con-
form VDE 0413 een stroom tot max. 3,5 mA voeren.
27