Toepassing
Uitgangen
FIBERTRAC 32 • Profibus PA
5 In bedrijf nemen met de display- en bedieningsmodule
Daarbij reageert één instrument als master en alle overige instrumen-
ten werken als slaves.
De pulsfrequenties van alle instrumenten worden in het masterinstru-
ment getotaliseerd en in een gemeenschappelijk signaal omgezet.
Definieer eerst de functie van de slave-instrumenten, voordat u het
master-instrument definieert. Daarmee kan het master-instrument
direct de aangesloten slaves herkennen.
De slave-instrumenten moeten daarvoor als "Summation Slave" wor-
den gedefinieerd. Kies daarvoor onder het menupunt "Inbedrijfname
- Toepassing" de functie "Summation Slave".
U kunt de adresinstelling (MGC) op de slave-instrumenten vrij kiezen.
Alleen het adres "99" is aan het master-instrument voorbehouden.
Het masterinstrument moet de functie "Niveau" hebben. Kies daar-
voor onder het menupunt "Inbedrijfname - Toepassing" de functie
"Niveau".
Stel het adres (MGC) op het masterinstrument in op "99".
U moet de adressen van de slave-instrumenten in de lijst van het
master-instrument opnemen. Deze functie is in de display- en bedie-
ningsmodule niet mogelijk. Daarvoor heeft u PACTware nodig met de
bijbehorende DTM.
5.2.1 Inbedrijfname
Voer hier de betreffende toepassing in.
Met dit menupunt is het mogelijk, de sensor op de gewenste toe-
passing aan te passen. U kunt uit de volgende toepassingen kiezen:
"Niveau", "Niveausignalering" of "Summation Slave".
In dit menupunt kunt u de functie van de stroomuitgang activeren.
Wanneer de uitgang wordt geactiveerd, blijft het instrument in functie
als slave, maar de 4...20 mA-uitgang van de FIBERTRAC 32 kan ook
als afzonderlijk instrument worden gebruikt.
Wanneer de uitgang actief is, heeft het instrument de volledige func-
tionaliteit van een niveaumeetinstrument. In dit geval leest u verder
onder "Parametrering/Niveaumeting".
25