Rosemount 8732
Stap 7: Basisconfiguratie
Snel opstarten
Nadat het magnetisch flowmetersysteem is geïnstalleerd en de communicatie is opgestart,
wordt de configuratie van de transmitter voltooid. De standaard transmitterconfiguratie,
zonder optiecode C1, door de klant gekozen configuratie, wordt geleverd met de volgende
parameters:
Technische eenheden: ft/s
Sensormaat: 3 inch
Kalibratienummer sensor: 100000501000000
Knooppuntadres en identificatienummer aan het apparaat toewijzen
De 8732E magnetische flowmetertransmitter met Profibus PA-veldbus wordt geleverd met
een tijdelijk adres. Om het Node Address (knooppuntadres) en Ident Number
(identificatienummer) te wijzigen, gebruikt u de functies van de Local Operator Interface
(LOI) of een configuratietool. Het gereedschap kan voor de volgende taken worden gebruikt:
• Het adres wijzigen in een door de gebruiker op te geven adres op het netwerk.
• Het identificatienummer wijzigen om te bepalen of het apparaat in Generic (generieke)
modus of Manufacturer Specific (merkspecifieke) modus werkt. Deze instelling is van
invloed op het GSD-bestand dat het hostsysteem vereist.
Flowspecifieke blokconfiguratie
AI-blok
Het functieblok voor de analoge ingang (AI) vormt de voornaamste interface tussen het
meetsysteem en het regel- en/of bewakingssysteem. Voor een correcte configuratie van het
apparaat moet u de volgende parameters controleren en configureren.
1. De eerste parameter is CHANNEL. De parameter CHANNEL (kanaal) bepaalt welke
transducerblokmeting wordt gebruikt door het AI-blok. Op de 8732E magnetische
flowmetertransmitter is dit kanaal altijd ingesteld op Flow. Er is geen andere optie voor
deze variabele.
2. De tweede parameter is het LINEARIZATION TYPE (linearisatietype). Deze parameter
bepaalt de relatie tussen de blokingang en de blokuitgang. Omdat de 8732E
magnetische flowmetertransmitter geen linearisatie vereist, is deze parameter altijd
ingesteld op No Linearization (geen linearisatie). Dat betekent dat het AI-blok alleen
scaling, filtering en limit checking uitvoert op de ingangswaarde.
3. De derde parameter is PV_SCALE. De VOLUME_FLOW_UNITS op het transducerblok
bepalen de meeteenheid van de primaire variabele-ingang en houden direct verband
met de keuze van de waarden voor PV_SCALE UPPER RANGE en LOWER RANGE.
4. De vierde parameter is OUT_SCALE. De uitgang van het AI-block wordt geschaald
volgens het verband tussen PV_SCALE en de waarden voor OUT_SCALE UPPER
RANGE en LOWER RANGE.
5. De vijfde groep parameters betreft de alarmgrenzen. Bij het configureren van de grenzen
voor de waarschuwing voor High en Low en voor het Fault Alarm moet worden gelet op
de waarden voor OUT_SCALE UPPER RANGE en LOWER RANGE om de
besturingslimieten voor de primaire variabele in te stellen.
30
Beknopte installatiegids
00825-0111-4665, Rev AB
December 2012