Praktijk voorbeeld: een radar detector leek af en toe vals (onterecht) alarm te geven. Later bleek, dat het
bereik van de radar niet goed afgesteld was en dat ook gedetecteerd kon worden als iemand aan de
andere kant van de muur dicht langs die muur liep.
Maar een vals alarm kan ook veroorzaakt worden door een hardware defect, zoals een defecte of
overgevoelige detector.
Het begrip ALARM
Wanneer de centrale opmerkt, dat het alarmcontact van een detector geactiveerd wordt, zal de centrale
(indien nodig) verdere acties ondernemen, bijvoorbeeld alarmgevers activeren en bellen naar de
meldkamer of privé telefoonnummers.
Het begrip SIGNAALGEVER
Een alarm zal in de meeste gevallen er voor zorgen dat signaalgevers aangestuurd worden. Een
signaalgever is een visuele of auditieve indicatie waarmee gezien of gehoord kan worden, dat er een alarm
is. Als visuele signaalgever worden flitsers gebruikt en als auditieve signaalgevers worden sirenes of slow-
whoops gebruikt.
Een bijzondere vorm van sirene is een 'binnenluidspreker'. Een binnenluidspreker kan verschillende
signalen geven, bijvoorbeeld een sirene-geluid, een waarschuwingssignaal en een slow-whoop geluid.
Een sirenegeluid wordt gebruikt bij een inbraak alarm en een slow-whoop geluid wordt gebruikt bij een
brandalarm. Diverse waarschuwingssignalen worden gebruikt bij de looptest of als vooralarm bij
automatische inschakeling.
Het begrip ZONE REACTIE
Of het activeren van de detector leidt tot een alarm is afhankelijk van de programmering. Iedere detector
is aangesloten op een ingang en voor deze ingang heeft de installateur een bepaalde reactie ingesteld. De
installateur kan daarbij kiezen uit de volgende mogelijkheden:
▪
direct
▪
vertraagd
▪
follower
▪
24-uurs
▪
semi 24-uurs
Een directe zone kent geen enkele vertraging en zal direct alarm veroorzaken als de detector in deze zone
het alarmcontact activeert. Voorwaarde hiervoor is wel, dat de sectie, waar deze zone aan gekoppeld is,
ingeschakeld moet zijn. Is de zone aan meer dan één sectie gekoppeld en is één van die secties
uitgeschakeld, dan veroorzaakt het activeren van een directe zone geen alarm. Bij het inschakelen van een
sectie, waar deze zone aan gekoppeld is, moet de zone in rust zijn.
Een vertraagde zone heeft altijd een inlooptijd en een uitlooptijd. Na het inschakelen heeft de gebruiker
een bepaalde tijd om het pand te verlaten. Dit heet de uitlooptijd. Beide tijden zijn door de installateur
ingesteld en kunnen per zone verschillen. Bij het betreden van een beveiligd pand gebeurt het
omgekeerde. Door het openen van de toegangsdeur wordt een vertraagde zone geactiveerd. Meestal is
dat met behulp van een magneetcontact, dat op de toegangsdeur bevestigd is. Zodra de deur geopend
wordt, begint de inloopvertraging af te tellen. Om de gebruiker erop te attenderen, dat er uitgeschakeld
moet worden, piept de buzzer van het bedieningspaneel. Is de vertragingstijd verstreken en is er nog niet
uitgeschakeld, dan volgt alarm. Een vertraagde zone mag bij het inschakelen geactiveerd zijn.
Installateurshandleiding AlphaVision XL
Rev. 3.03 01-04-2018
Blz. 28/228