Codering 2
Groep 4 "Zonne-energie"
Codering in uitlevertoestand
03:10
Het temperatuurverschil
tussen collectortempera-
tuur en werkelijke tapwa-
tertemperatuur wordt op
10 K geregeld.
04:4
Regelversterking van de
toerentalregeling 4 %/K.
05:10
Min. toerental van de
zonnecircuitpomp 10 %
van het max. toerental.
06:75
Max. toerental van de
zonnecircuitpomp 75 %
van het max. mogelijke
toerental.
07:0
Intervalfunctie van de
zonnecircuitpomp uitge-
schakeld.
08:60
De zonnecircuitpomp
wordt uitgeschakeld als
de werkelijke tapwater-
temperatuur de maxi-
mumboilertemperatuur
(60 °C) bereikt.
09:130
De zonnecircuitpomp
wordt uitgeschakeld als
de collectortemperatuur
130 °C bereikt (maximale
collectortemperatuur ter
bescherming van de
installatiecomponenten).
0A:5
Als bescherming van
installatieonderdelen en
warmte overdrachtsme-
dia:
166
(vervolg)
Mogelijke omstelling
03:5
tot
03:20
04:1
tot
04:10
05:2
tot
05:100
06:1
tot
06:100
07:1
08:10
tot
08:90
09:20
tot
09:200
0A:0
0A:1
tot
Het temperatuurverschil
tussen collectortempera-
tuur en werkelijke tapwa-
tertemperatuur is instel-
baar van 5 tot 20 K.
Regelversterking instel-
baar van 1 tot 10 %/K.
Min. toerental van de zon-
necircuitpomp is instelbaar
van 2 tot 100 %.
Max. toerental van de zon-
necircuitpomp is instelbaar
van 1 tot 100 %.
Intervalfunctie van de zon-
necircuitpomp ingescha-
keld.
Voor een preciezere regis-
tratie van de collectortem-
peratuur wordt de zonne-
circuitpomp cyclisch kort-
stondig ingeschakeld.
De maximumboilertempe-
ratuur is instelbaar van 10
tot 90 °C.
De temperatuur is instel-
baar van 20 tot 200 ℃.
Reductie stagnatietijd niet
actief.
Waarde voor reductie stag-
natietijd instelbaar van 1 tot
40 K.