12. Plaats de meegeleverde klem (B) in het gat in de bodem
van de schakelkast.
13. Ingang voor besturingskabel. (laagspanning)
14. Zorg ervoor dat de besturingskabel op de plaats waar de
bekabeling wordt bevestigd op de afdekking van de
aansluitkast een doorhangende lus heeft. Dit voorkomt
dat condenswater van de kabel in de aansluitkast lekt.
15. Zet de besturingskabels vast op de plastic klemmen met
de meegeleverde klemmen (A).
16. Voer de besturingskabel (laagspanning) door de draadclip.
17. Zet de voedingskabel, de kabel voor de pomp
(hoogspanning) en de aarddraad vast op de bodem van
de schakelkast met de meegeleverde klem (B).
18. Bundel niet de overbruggingsbedrading voor de voeding.
Voorzorgsmaatregelen
〈Aandachtspunten bij het aansluiten van de voedingskabel
Gebruik voor de aansluitingen op het aansluitingenblok voor de
voeding altijd draadogen.
Draadoog
Ga, als die niet beschikbaar zijn, te werk zoals hieronder is bes-
chreven.
•
Sluit geen kabels met een verschillende diameter aan op het
aansluitingenblok voor de voeding. (Slagen in de voedingska-
bel kunnen leiden tot warmteontwikkeling.)
•
Sluit bekabeling met dezelfde dikte aan op de manier zoals is
weergegeven in de onderstaande afbeelding.
Sluit aan beide
Het is niet toegestaan
zijden bekabeling
om twee aders aan
met dezelfde
een kant te monteren.
afmeting aan.
•
Gebruik de voorgeschreven voedingskabel en sluit deze stevig
aan, zet deze vervolgens vast onder de trekontlasting om te
voorkomen dat de kabel, doordat er van buitenaf aan wordt
getrokken, kan losraken van het aansluitingenblok.
•
Gebruik een passende schroevendraaier voor het aandraaien
van de schroeven van de aansluitingen. Een te smalle schro-
evendraaier zal de kop van de schroef beschadigen, waardoor
goed aandraaien onmogelijk wordt.
•
Wanneer u de schroeven te stevig aandraait, kunnen ze breken.
•
Zie de onderstaande tabel voor de aandraaimomenten voor de
aansluitschroeven
M5 (Aansluitingenblok voedingsspanning)
M5 (Aarde)
M3,5 (Aansluitingenblok voor de bestur-
ingsbekabeling)
〈Aandachtspunten bij aarden
Sluit de aardingkabel aan via de tule. (Een slecht aangesloten
aardingkabel voorkomt een goede aarding.)
Draadoog
Nederlands
〉
Voedingskabel
Het is niet toegestaan
om bekabeling met
verschillende diameters
aan te sluiten.
Aantrekmoment
(N · m)
2,0-3,0
3,2-3,9
0,8-0,97
〉
Cup vulring
Stuk dat moet worden
weggesneden
8-5 Bij lokale instelling
Voer zonodig lokale instellingen uit, op de manier zoals is weerge-
geven in de onderstaande tabel. Zie ook de aanwijzingen op "Aan-
dachtspunten bij onderhoud" op het deksel van het elektrische
aansluitingencompartiment.
Standaard lokale instellingen
∗ Zie, voor andere instellingen dan de in onderstaande tabel
weergegeven instellingen, de gebruiks- en onderhoudshandleiding
bij het apparaat.
Deze instelling moet worden uitgevoerd wanneer op afstand
(1)Instelling voor schakelen tus-
tussen koelen en verwarmen wordt geschakeld (schakelaar
sen koelen en verwarmen
niet meegeleverd) met een schakelaar op het buitenunit.
(2)Instelling om inschakelen te
Deze instelling moet worden uitgevoerd wanneer de buite-
voorkomen
nunit in de verkeerde volgorde worden ingeschakeld.
(3)Instelling voor centrale ver-
Deze instellingen worden verricht, wanneer de interlocks
grendeling en instelling van
aangesloten worden of wanneer een bediening naar
externe vraag
behoefte wordt uitgevoerd via een externe opdracht.
De instelling wordt verricht, wanneer er een abnormaal dis-
(4)Instellen van abnormaal
play (HJ) op een afstandsbediening is, wanneer het inter-
display, wanneer interlock-
lockcontact UIT is (wanneer de waterpomp voor de
contact UIT is.
verwarmingsbron niet loopt.)
Voorzorgsmaatregelen
Het is noodzakelijk om een afzonderlijke adapter (niet standaard
meegeleverd) voor externe besturing van een buitenunit te
installeren, wanneer de installatie met behulp van een externe
opdracht als gevolg van vraag ingeschakeld moet worden,
koelen en verwarmen via een centrale afstandsbediening (niet
standaard meegeleverd) geregeld moet worden of wanneer de
installatie centraal vergrendeld moet kunnen worden. Zie voor
details de handleiding behorend bij de adapter.
9.
KOELMIDDELLEIDINGEN
Voorzorgsmaatregelen
Vergeet niet om de afsluiter te openen nadat alles geïnstalleerd is.
(Meer informatie vindt u in 9-9 Koelmiddel bijvullen) (Wanneer
het apparaat wordt ingeschakeld en de afsluiter gesloten is, zal de
compressor beschadigen.)
Vul het systeem alleen bij met R410A.
Alle leidingen die ter plaatse worden aangelegd, moeten door een
gekwalificeerd koeltechnicus worden gemonteerd. Deze leidingen
moeten voloen aan de ter plaatse geldende voorschriften.
LET OP DE VOLGENDE PUNTEN BIJ HET MAKEN VAN
SOLDEERVERBINDINGEN
Gebruik geen vloeimiddel bij het maken van een soldeer-
verbinding tussen koperen koelmiddelleidingen. (Met name bij
de HFC-koelmiddelleidingen) Gebruik fosfor-kopersoldeer
(BCuP-2: JIS Z 3264, B-Cu93P-710/795: ISO 3677) waarvoor
geen vloeimiddel nodig is.
(Vloeimiddel is erg schadelijk voor koelmiddelleidingystemen.
Wanneer bijvoorbeeld een vloeimiddel op basis van chloride
wordt gebruikt zullen de leidingen corroderen en wanneer het
vloeimiddel fluor bevat zal de koelmiddelolie worden aangetast.)
Opmerking
• Installatiegereedschap:
Vulstuk, vulslang enzovoort.
Zorg ervoor dat de gebruikte installatiegereedschappen uitslu-
itend gebruikt worden voor R410A-installaties om te voorko-
men dat vreemde stoffen (bijvoorbeeld minerale oliën, zoals
SUNISO, en vocht) in het systeem terecht kunnen komen.
(De schroefspecificaties voor R410A en R407C verschillen
van elkaar.)
Vacuümpomp
1.
Gebruik een tweetrapspomp met terugslagklep.
2.
Zorg ervoor dat de olie uit de pomp niet in het systeem terecht
kan komen wanneer de pomp niet is ingeschakeld.
3.
Gebruik een vacuümpomp die een onderdruk van –100,7 kPa
(5 Torr, –755 mm Hg) kan leveren.
9