Klik op
Klik op
Klik op het gebied van de restauratie waarop u de functie Decrease (Verhogen) wilt
6
toepassen. Met elke muisklik wordt materiaal aan het geselecteerde gebied toegevoegd.
Blijf klikken om materiaal toe te voegen. Uiteindelijk verschijnt er een nieuwe tandknobbel op
7
de plaats waar u op de buitenzijde heeft geklikt:
Voordat de functie Decrease
(Verhogen) werd toegepast
De functie Smooth (Afvlakken) gebruiken
Klik op
. Als een andere knop voor het reinigen van het model verschijnt, klik dan met
1
de rechtermuisknop op de knop om de werkbalk voor het reinigen van het model weer te
geven en klik vervolgens op
Beweeg de muisaanwijzer over de restauratie en klik om een groene cirkel weer te geven
2
. De groene cirkel geeft de afmeting van het toepassingsgebied van de geselecteerde
functie aan.
Klik op de schuifregelaar Radius om de afmeting van het toepassingsgebied van de groene
3
cirkel in millimeters aan te passen.
Klik op de schuifregelaar Strength (Sterkte) om in te stellen hoe sterk de geselecteerde functie
4
wordt toegepast. De schaal van de schuifbalk geeft een indicatie van de functiesterkte van
0 tot en met 100. Wanneer u de schuifbalk Strength (Sterkte) verhoogt, neemt de dikte van
de groene lijn rond de muisaanwijzer ook toe.
Wijzig het model met behulp van de volgende methodes:
5
Als de functie is geactiveerd, kunt u uw muiswieltje gebruiken om in en uit te zoomen.
Druk op Ctrl en klik met de rechtermuisknop om het model van links naar rechts te
verplaatsen of druk op Ctrl en klik met de linkermuisknop om het model te draaien.
124 Hoofdstuk 11 Beeldopnames beheren
om uw laatste bewerkingsstap ongedaan te maken.
om alle wijzigingen opnieuw in te stellen.
.
Nadat de functie Decrease
(Verhogen) werd toegepast