Opstartprocedure
Machine inschakelen
1.
Sluit de hoofdschakelaar Q10, en controleer of schakelaars Q0, Q1, Q2 en Q12 op Off (of 0) en Q8 op de gewenste
stand staan.
2.
Sluit de thermomagnetische schakelaar Q12 en wacht tot de microprocessor en het besturingssysteem starten.
Controleer of de olietemperatuur hoog genoeg is. De olietemperatuur moet minstens 5 °C boven de
verzadigings-temperatuur van het koelmiddel in de compressor liggen.
3.
Als de olie niet warm genoeg is, kunnen de compressoren niet starten en verschijnt "Oil Heating" op het display van
de microprocessor.
4.
Start de waterpomp als deze geen deel uitmaakt van de machine.
Zet de schakelaar Q0 op On en wacht tot "Unit-On/ Compressor Stand-By" op het display verschijnt.
5.
6.
Als de waterpomp deel uitmaakt van de machine, zal de microprocessor de pomp nu starten.
7.
Controleer of de drukval over de waterwarmtewisselaar gelijk is aan de ontwerpdrukval en pas ze indien nodig aan.
De drukval moet worden gemeten aan de standaard geleverde vulaansluitingen op de verdamperaansluitstukken.
Meet de drukval niet op een punt met kleppen en/of filters ertussen.
8.
Alleen bij de eerste keer opstarten: Zet de schakelaar Q0 op Off om te controleren of de waterpomp drie minuten
blijft draaien voordat ze stopt (dit geldt zowel voor de ingebouwde pomp als voor een externe pomp).
9.
Zet de keuzeschakelaar Q0 opnieuw op On.
10. Druk op de Set-knop om te controleren of het instelpunt van de lokale temperatuur op de vereiste waarde staat.
11. Draai de schakelaar Q1 op On (of 1) om compressor #1 te starten.
12. Wacht na het starten van de compressor minstens 1 minuut tot het systeem is gestabiliseerd. Intussen voert de
controller enkele stappen uit om de verdamper leeg te maken (voorspoelen) zodat de machine veilig kan opstarten.
13. Aan het eind van het voorspoelen begint de microprocessor de compressor, die nu ook is ingeschakeld, te belasten
om de watertemperatuur aan de uitlaat te verlagen. De goede werking kan worden gecontroleerd aan de hand van
de voedingsfrequentie en de stroom van de VFD.
14. Controleer de verdamping van het koelmiddel en de condensatiedruk.
15. Controleer of de koelventilatoren zijn opgestart als reactie op een stijging van de condensatiedruk (koelerstand).
16. Controleer de bedrijfsparameters van het circuit aan de hand van:
Oververhitting van koelmiddel aan compressoraanzuigzijde
Oververhitting van koelmiddel aan compressorperszijde
Onderkoelen van vloeistof die uit de condensorbanken komt
Verdampingsdruk
Condensatiedruk
Met uitzondering van de vloeistoftemperatuur, waarbij u een externe thermometer moet gebruiken, kunnen alle
andere metingen worden uitgevoerd door de relevante waarden rechtstreeks op het display van de microprocessor
af te lezen.
17. Draai de schakelaar Q2 op On (of 1) om compressor #2 te starten.
18. Herhaal stap 10 t/m 15 voor het tweede circuit.
Tabel 3 - Typische bedrijfsomstandigheden met compressoren op 100%
Stand
Koeler
Warmtepomp
De volgende symptomen wijzen op een te kleine hoeveelheid koelmiddel in het systeem:
lage verdampingsdruk
hoge aanzuig- en persoververhitting (buiten de eerder vermelde limieten)
Lage onderkoelwaarde
Vul in dat geval R134a-koelmiddel bij in het circuit in kwestie. Het systeem is voorzien van een vulaansluiting tussen de
expansieklep en de verdamper. Vul koelmiddel bij tot de bedrijfsomstandigheden weer normaal zijn.
Vergeet op het eind niet het klepdeksel weer aan te brengen.
Oververhitting
aan
aanzuigzijde
4 6 °C
6 9 °C
BELANGRIJK
Oververhitting
aan
perszijde
20 25 °C
25 30 °C
Onderkoelen van vloeistof
3 6 °C
2 5 °C
D-EIMHP00504-14NL - 47/60