Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Inhoudsopgave

Advertenties

Handleiding voor installatie,
gebruik en onderhoud
Eenheid monoblok-rooftop
R-32 Rooftop-serie - Basis- 2 - 3
en 4-demperversies
Made-To-Stock-modellen
UATYA-BBAY1
UATYA-BFC2Y1
UATYA-BFC3Y1
Made-To-Order-modellen
BASEREN
FC2
FC3
RS4
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud
Nederlands
Eenheid monoblok-rooftop

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Samenvatting van Inhoud voor Daikin UATYA-BBAY1

  • Pagina 1 Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud Eenheid monoblok-rooftop R-32 Rooftop-serie - Basis- 2 - 3 en 4-demperversies Made-To-Stock-modellen UATYA-BBAY1 UATYA-BFC2Y1 UATYA-BFC3Y1 Made-To-Order-modellen BASEREN Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud Nederlands Eenheid monoblok-rooftop...
  • Pagina 3: Inhoudsopgave

    Inhoudsopgave Introductie Conformiteit Beschrijving 1.2.1 Symbolen 1.2.2 Etiketten Veiligheid Algemene waarschuwingen 2.1.1 Afvoer van de veiligheidskleppen 2.1.2 Noodstop Fundamentele regels 2.2.1 Gebruiksbeperkingen - Minimale ruimte met airconditioning en maximale lading van koelmiddel 2.2.2 Koelmiddel lekdetector 2.2.3 Waterdebiet naar de warmtewisselaars 2.2.4 Watersamenstelling 2.2.5...
  • Pagina 4 4.8.5 Taalinstelling 4.8.6 Wijziging van tijd en datum Elektrisch schema Installatie Afmetingen en gewicht Plaats van installatie Montage 5.3.1 Externe plaatsing 5.3.2 Geluidsdemping 5.3.3 Minimum afstanden Hydraulische aansluitingen 5.4.1 Aansluiting warmwaterbatterij 5.4.2 Condensafvoer van de interne luchtbatterij 5.4.3 Condensafvoer van de externe luchtbatterij 5.4.4 Aansluiting op de luchtbevochtiger Elektrische aansluitingen...
  • Pagina 5 6.9.3 Eerste inbedrijfstelling 6.9.4 Onderhoud Indienststelling Handelingen vooraf Eerste inwerkingstelling 7.2.1 Controles vooraf 7.2.2 Functionele controles IJking veiligheidsonderdelen Controles tijdens de werking Alarmen en storingen 7.5.1 Algemene probleemoplossing Tijdelijke stilstand Langdurige stilstand Onderhoud Afstellingen Externe reiniging 8.2.1 Batterijreiniging met traditionele Cu/Al vinnen 8.2.2 Reiniging van de installatieplaats Interne reiniging...
  • Pagina 6 DANK U Wij bedanken u voor de keuze van een van onze producten. Dit product is de vrucht van jarenlange ervaring en accuraat ontwerp en is gebouwd met de beste materialen en geavanceerde technologieën. De verklaring of het certificaat van overeenstemming garandeert bovendien dat de apparaten voldoen aan de eisen van de Europese Machinerichtlijn op het gebied van de veiligheid.
  • Pagina 7: Introductie

    INTRODUCTIE 1.1 Conformiteit Zie voor de referentienormen en -richtlijnen de verklaring van overeenstemming die integraal onderdeel uitmaakt van de handleiding. 1.2 Beschrijving 1.2.1 Symbolen Hierna volgt de beschrijving van de voornaamste symbolen die in deze handleiding staan, alsmede op de etiketten die op de eenheid aangebracht zijn.
  • Pagina 8: Etiketten

    1.2.2 Etiketten Raadpleeg het technisch dossier voor de bouwkenmerken, beschikbare modellen en de technische gegevens. Het model, het serienummer, de kenmerken, de voedingsspanning, enz. staan op de etiketten die op de eenheid aangebracht zijn (de volgende afbeeldingen dienen als voorbeeld). De fabrikant voert een beleid van continue ontwikkeling en behoudt zich in deze optiek het recht voor zonder voorgaande kennisgeving wijzigingen en verbeteringen op de documentatie en de eenheden aan te brengen.
  • Pagina 9: Veiligheid

    VEILIGHEID 2.1 Algemene waarschuwingen Toegang tot de zone rondom de eenheid moet belemmerd worden door een speciale bescherming als het zich onbeschermde gebieden bevindt en toegankelijk is voor onbevoegden. De operator van de apparatuur is verantwoordelijk voor de naleving van de plichten die voortkomen uit de normen. De operator van de apparatuur is degene die de daadwerkelijke controle over de technische werking heeft en vrij toegang heeft, wat de mogelijkheid biedt toezicht te houden op de onderdelen en de werking daarvan, alsmede om toegang aan anderen te verlenen.
  • Pagina 10 Voordat u werkzaamheden aan de eenheid uitvoert, dient u zich ervan te vergewissen dat er geen potentieel ontvlambare atmosfeer aanwezig is; zorg ervoor dat er geen ontvlammingsbronnen zijn; voldoen aan de eisen van bijlage HH van IEC 60335-2-40:2018, lokale regelgeving en, in de Europese context, EN378-4 en EN13313 "en de geldende lokale regelgeving".voldoen aan de eisen van de lokale regelgeving en, in de Europese context, EN378-4 en EN13313 "en de geldende lokale regelgeving".
  • Pagina 11: Afvoer Van De Veiligheidskleppen

    2.1.1 Afvoer van de veiligheidskleppen Indien aanwezig op het koelmiddelcircuit, schrijven installatievereisten en/of nationale normen voor dat de afvoer van de veiligheidskleppen naar buiten toe plaatsvindt. Veiligheidskleppen zijn altijd aanwezig en gelijk met de machine. Installatievereisten en/of nationale normen schrijven voor dat de afvoer van de veiligheidskleppen naar buiten toe plaatsvindt.
  • Pagina 12: Fundamentele Regels

    2.2 Fundamentele regels Alle eenheden zijn ontworpen en gebouwd in overeenstemming met de richtlijn 2014/68/EU van het Europese Parlement en van de Raad, van 15 mei 2014, voor de aanpassing van de wetgevingen van de Lidstaten op het gebied van drukapparatuur. Alle eenheden zijn ontworpen en vervaardigd in overeenstemming met de toepasselijke Europese richtlijnen waarnaar in de verklaring van overeenstemming wordt verwezen.
  • Pagina 13 De eenheden behoren niet tot het toepassingsveld van Richtlijn 2014/34/EU van het Europese Parlement en van de Raad, van 26 februari 2014, inzake de aanpassing van de wetgevingen van de Lidstaten met betrekking tot de apparaten en de systemen die bestemd zijn om gebruikt te worden in een potentieel explosieve atmosfeer.
  • Pagina 14: Gebruiksbeperkingen - Minimale Ruimte Met Airconditioning En Maximale Lading Van Koelmiddel

    2.2.1 Gebruiksbeperkingen - Minimale ruimte met airconditioning en maximale lading van koelmiddel Clausule GG.9 van bijlage GG van IEC 60335-2-40:2018 (Huishoudelijke en soortgelijke elektrische toestellen - Veiligheid - Deel 2-40: Bijzondere eisen voor elektrische warmtepompen, airconditioners en ontvochtigers) definieert de maximaal toegestane laadniveaus afhankelijk van de oppervlakte van de geklimatiseerde omgeving en de ventilatie-eisen voor het gebruik van A2L-koelmiddelen in het geval van eenheden voorzien van kanalen.
  • Pagina 15 De eenheid is uitgerust met een lekdetectiesysteem voor koelmiddelfen volgens bijlage LL van IEC 60335-2-40:2018, waarvan de plaatsing is geverifieerd volgens bijlage MM van IEC 60335-2-40:2018. In het geval dat het lekdetectiesysteem van de koelmiddel een lek detecteert, gaat de eenheid over tot: •...
  • Pagina 16: Koelmiddel Lekdetector

    2.2.2 Koelmiddel lekdetector Dit apparaat is uitgerust met een detector van het koelgas. Om de detector effectief te laten werken, moet het apparaat na de installatie altijd elektrisch worden gevoed, behalve voor onderhoudswerkzaamheden. De lekdetector van koelvloeistof wordt in de eenheid geïnstalleerd tussen de interne luchtbatterij en de toevoerluchtventilator(en).
  • Pagina 17: Waterdebiet Naar De Warmtewisselaars

    2.2.3 Waterdebiet naar de warmtewisselaars Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat het waterdebiet in bedrijf niet meer dan 1,5 keer en niet minder dan 0,5 keer het nominale debiet van de eenheid dat in de technische handleiding is aangegeven, bedraagt. 2.2.4 Watersamenstelling De aanwezigheid van opgeloste stoffen in het water kan corrosie aan de warmtewisselaars veroorzaken.
  • Pagina 18: Waarschuwingen Voor Brandbare Koelmiddelen

    2.2.5 Waarschuwingen voor brandbare koelmiddelen De installatie van units met licht ontvlambare koelmiddelen (A2L), zoals R32, moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de Europese normen en voorschriften en lokale regelgeving, indien van toepassing. De volgende informatie wordt gegeven in overeenstemming met IEC 60335-2-40:2018 en de bijlagen (hierna "de bijlage"...
  • Pagina 19 (Bijlage DD.4.3) Werkwijze Elke handeling wordt uitgevoerd volgens een gecontroleerde procedure om het risico op de aanwezigheid van een brandbaar gas of damp tijdens de handeling tot een minimum te beperken. (Bijlage DD.4.4) Algemeen werkgebied Al het personeel dat aan het apparaat werkt en in het werkgebied opereert, moet worden getraind in de aard van de uit te voeren werkzaamheden.
  • Pagina 20 (Bijlage DD.4.8) Geventileerde ruimte Zorg ervoor dat de ruimte waar de bewerking wordt uitgevoerd open is of goed geventileerd wordt voordat er onderdelen van het systeem worden doorgesneden of "hete” werkzaamheden worden uitgevoerd. Een bepaalde ventilatiesnelheid moet continu worden gehandhaafd gedurende de gehele periode dat de werkzaamheden worden uitgevoerd.
  • Pagina 21 (Bijlage DD.5.2) Er moet in het bijzonder op worden gelet dat bij werkzaamheden aan elektrische componenten de behuizing ervan niet zodanig wordt gewijzigd dat het beschermingsniveau in het gedrang komt. Dit omvat kabelschade, een te groot aantal aansluitingen, klemmen die niet volgens de originele specificaties zijn gemaakt, verkeerd gemonteerde kabelwartels, enz.
  • Pagina 22 (Bijlage DD.9) Verwijdering en evacuatie Wanneer het koelmiddelcircuit wordt geopend voor reparaties - of voor een ander doel - moeten conventionele procedures worden gebruikt. Voor ontvlambare koelmiddelen is het echter belangrijk om de beste praktijken te volgen, aangezien er rekening moet worden gehouden met de ontvlambaarheid. De volgende procedure moet worden gevolgd: •...
  • Pagina 23 d) Pump-down het systeem, indien mogelijk. e) Als er geen vacuüm mogelijk is, moet er een spruitstuk worden gemaakt om het koelmiddel uit de verschillende delen van het systeem te verwijderen. f) Zorg ervoor dat de container op de balans wordt geplaatst voordat hij wordt gerecupereerd. g) Start het apparaat voor herstel en gebruik het volgens de instructies.
  • Pagina 24: Geluid

    2.3 Geluid De start van de eenheid, met de activering van diens onderdelen, gaat gepaard met een geluid waarvan de intensiteit varieert al naargelang de graad van werking. De correcte keuze van de plaats en de correcte installatie vermijden dat de eenheid hinderlijke geluiden maakt als gevolg van resonantie, weerkaatsing en trillingen.
  • Pagina 25: Veiligheidsinformatie Over De Koelvloeistof

    2.5 Veiligheidsinformatie over de koelvloeistof Dit product bevat gefluoreerde broeikasgassen die opgenomen zijn in het protocol van Kyoto. Laat deze gassen niet vrij in de atmosfeer. Type koelmiddel: R32. GWP-waarde: 677. Gebaseerd op "IPCC Fifth Assessment Report". GWP is het aardopwarmingsvermogen. De hoeveelheid koelvloeistof wordt aangeduid op het gegevensetiket van de eenheid.
  • Pagina 26: Ontvangst Van Het Product En Opslag

    ONTVANGST VAN HET PRODUCT EN OPSLAG 3.1 Ontvangst Op het moment van ontvangst moet de intacte staat gecontroleerd worden uitgaande van het feit dat de eenheid de fabriek in perfecte staat verlaten heeft. De eventuele schade moet onmiddellijk gemeld worden bij de vervoerder en genoteerd worden op de leveringsbon, voordat ondertekening voor levering plaatsvindt.
  • Pagina 27: Verplaatsing

    3.3 Verplaatsing Controleer vóór iedere verplaatsing van de eenheid of de hefcapaciteit van de gebruikte machines compatibel is met het gewicht van de eenheid. De verplaatsing moet uitgevoerd worden door gekwalificeerd personeel dat op passende wijze daarvoor toegerust is. Controleer bij alle hefwerkzaamheden of de eenheid stevig verankerd is om accidenteel kantelen of vallen te voorkomen.
  • Pagina 28: Opslag

    Gebruik alle beugels van de eenheid voor het heffen. Afb. 3 Heffen met hefbanden Om te vermijden dat de hefbanden in aanraking met de eenheid komen, moeten geschikte beschermingen op de bovenste randen/hoeken aangebracht worden. Het is verplicht een juk te gebruiken die afgesteld is op de breedte van de eenheid, ter garantie van de stabiliteit tijdens het heffen 3.4 Opslag De eenheid bevat A2L licht ontvlambaar koelgas.
  • Pagina 29: Beschrijving Product

    BESCHRIJVING PRODUCT 4.1 Beoogd gebruik Deze eenheden zijn bestemd voor de koeling en de verwarming van de lucht, ze worden doorgaans gebruikt in toepassingen voor de airconditioning. Het betreft autonome airconditioners met hoge efficiëntie, voor gebruik in zowel de zomer als de winter, die de volledige luchtvochtigheidsbehandeling van de lucht mogelijk maken en de terugwinning van de verspreide warmte voor vernieuwing.
  • Pagina 30: Controle- En Veiligheidsvoorzieningen

    4.3 Controle- en veiligheidsvoorzieningen De eenheid wordt geheel beheerd door een elektronische controle met microprocessor die door de diverse, geïnstalleerde temperatuur- en druksensoren de werking ervan binnen de veiligheidslimieten handhaaft. Alle parameters die verband houden met de controle van de eenheid staan in de "Bedieningshandleiding" die integraal deel uitmaakt van de documentatie van de eenheid.
  • Pagina 31: Gasvermogenscircuit

    4.7 Gasvermogenscircuit 4.7.1 Ventilatoren interne lucht Afhankelijk van de configuraties kunnen er in de eenheden alleen de uitblaasventilatoren zijn of ook de retourventilatoren. De ventilatoren zijn radiaal met omgekeerde bladen, met motor met externe rotor die direct op de waaier aangesloten De radiale ventilatoren worden "EC"...
  • Pagina 32: Bedieningspaneel

    4.8 Bedieningspaneel Het apparaat wordt volledig beheerd door een elektronisch systeem met microprocessor, met als interface een touch screen display. Via het display is het mogelijk om toegang te krijgen tot alle functies van de eenheid, bijv. het weergeven van de bedrijfsparameters, het instellen van de parameters, het beheer en de analyse van mogelijke problemen.
  • Pagina 33: Setpoints Wijzigen

    4.8.3 Setpoints wijzigen Op het hoofdmasker door middel van het pictogram "Menu" en ga naar het hoofdmenu. Selecteer in het submenu "Setpoint" de functie waarvoor u het setpoint wilt wijzigen. Scroll indien nodig door de parameters totdat de setpoint-parameter verschijnt. Selecteer de setpoint-parameter om het toetsenbordje te activeren.
  • Pagina 34: Installatie

    INSTALLATIE Op het moment van installatie, of wanneer men moet ingrijpen op de eenheid, dient men zich strikt aan de instructies te houden die in deze handleiding staan, de aanwijzingen in acht te nemen die op de eenheid aangebracht zijn en in elk geval alle nodige voorzorgsmaatregelen treffen.
  • Pagina 35: Montage

    De eenheid moet worden geïnstalleerd in een ruimte waar geen koudemiddel kan wegstromen naar gebouwen of waar geen schade aan mensen of eigendommen kan worden toegebracht. Ook mag het koelmiddel in geval van een lek niet naar binnenkomende verse lucht, deuren of soortgelijke openingen stromen en mag het zich niet onder het vloerniveau in afvoerkanalen ophopen.
  • Pagina 36: Geluidsdemping

    5.3.2 Geluidsdemping De eenheden zijn ontworpen en gefabriceerd met bijzondere aandacht voor de beheersing van de geluidsemissie tijdens het gebruik. Naast de standaardversies zijn er versies met een compressorcompartiment dat bekleed is met geluiddempend materiaal voor een lagere geluidsemissie. De juiste installatie, zowel voor de plaats als voor de componenten, zoals vermeld in het betreffende hoofdstuk, vermijdt resonanties, reflecties en trillingen die bijzonder vervelend kunnen zijn.
  • Pagina 37: Hydraulische Aansluitingen

    5.4 Hydraulische aansluitingen Als de onderdelen van het apparaat een hydraulische aansluiting door de installateur nodig hebben, is het verplicht om een metaalgaasfilter met een maaswijdte van niet meer dan 1 mm op de inlaatleidingen te installeren. In geval van afwezigheid vervalt de garantie onmiddellijk. 5.4.1 Aansluiting warmwaterbatterij Zie voor de eigenschappen van het water de paragraaf "Watersamenstelling".
  • Pagina 38: Condensafvoer Van De Interne Luchtbatterij

    5.4.2 Condensafvoer van de interne luchtbatterij Het condensopvangbakje heeft een mannelijke draadbuis R 1" die voor de aansluiting dient. Afb. 5 Aansluiting condensopvangbakje In de afvoerleiding moet altijd een geschikt sifon aanwezig zijn om te voorkomen dat lucht van buitenaf door de afvoerleiding aangezogen kan worden.
  • Pagina 39: Elektrische Aansluitingen

    5.5 Elektrische aansluitingen Alle handelingen van elektrische aard moeten uitgevoerd worden door personeel dat over wettelijke vereisten beschikt, opgeleid en op de hoogte is van de risico's die aan deze activiteiten zijn verbonden. De dimensionering en de kenmerken van de elektrische leidingen en de relatieve componenten moeten worden bepaald door personeel dat bevoegd is om elektrische systemen te ontwerpen, volgens de internationale en nationale voorschriften van de plaats van installatie van de eenheden, die voldoen aan de voorschriften die van kracht zijn op het moment van installatie.
  • Pagina 40 Gebruik voor de bevestiging van de voedingskabel de bevestigingssystemen van de vermogenskabels die bestand zijn tegen trek- en draaikrachten. Het gewicht van de kabels mag niet op het elektrische aansluitingssysteem rusten. De doorsnede van de kabel en de beveiligingen van de leiding moeten conform de aanduidingen van het elektrische schema zijn.
  • Pagina 41: Gasaansluitingen

    5.6 Gasaansluitingen De dimensionering van de kanaliseringen moet op passende wijze uitgevoerd worden om geen geconcentreerde en/of verdeelde drukvalverliezen te veroorzaken die een vermindering van de behandelde luchtstroom ten opzichte van de ontwerpstroom zouden kunnen veroorzaken. De drukvalverliezen in de kanaliseringen mogen de bruikbare opvoerhoogte van de ventilatoren niet overschrijden (raadpleeg voor bijzondere toepassingen ons Technisch Kantoor).
  • Pagina 42 Als de stroom naar beneden is, moet het paneel aan de onderkant van de eenheid verwijderd worden Afb. 13 Omlaag gerichte aansluiting Bij de FC2-versie is de klep aan de rechterkant ten opzichte van de onderkant van de machine in de fabriek ingesteld als de retourklep.
  • Pagina 43 1 - Draai de aansluitingen van de signalen van de buitenluchtklep en de luchtafvoerklep in het aansluitblok van het elektrische paneel om (zie het elektrische schema in het toestel). Afb. 16 Uitwisseling van stuursignaalverbindingen 2 - Alvorens het kanaal te installeren, verwijdert u de luchtinlaatsonde door de wartel aan de zijkant van de rechterklep los te draaien en deze in de wartel van de linkerklep te plaatsen.
  • Pagina 44 Als de unit is uitgerust met servocontroles met veerretour (zie een voorbeeld in de afbeelding hieronder), moeten niet alleen de signalen worden omgekeerd die de servocontroles van de klep in het klemmenbord aansturen en de buitenluchtsonde worden verplaatst, maar moeten ook de servocontroles van de klep worden omgekeerd. Afb.
  • Pagina 45: Aansluiting Van De Kanalen

    In de "FC2"-uitvoering is het mogelijk de richting van de luchtafvoer te veranderen van de achteraansluiting naar de zijaansluiting door gebruik te maken van de verwisselbaarheid van de zijpanelen met de achterste gaten. Afb. 21 Veranderen van paneelpositie 5.6.2 Aansluiting van de kanalen De correcte installatie van de kanalen moet aan de volgende aanbevelingen voldoen: - de afmetingen van de kanalisering moeten minstens gelijk zijn aan de uitblaas- en retourmondstukken die op de eenheid aanwezig zijn.
  • Pagina 46: Opties En Toebehoren

    OPTIES EN TOEBEHOREN De eenheden zijn verkrijgbaar met optionele extra's/toebehoren. Sommige worden in de fabriek geassembleerd tijdens de bouw van de eenheid. Andere moeten/mag worden geassembleerd op het moment van installatie of zelfs later. Dit hoofdstuk bevat alle instructies voor de verschillende opties/toebehoren. 6.1 Regenkappen 6.1.1 Montage...
  • Pagina 47: Antitrilelementen

    6.2 Antitrilelementen Om de trillingen die op het structuur worden overgedragen te verminderen, wordt het aanbevolen om de eenheden op rubberen antitrilelementen te installeren beschikbaar als accessoire en op verzoek te bestellen. Het afmetingenschema met de afdruk op de vloer vermeldt de positie en de belasting van ieder antitrilelement. De bevestiging van de antitrilelementen moet uitgevoerd worden voordat de eenheid op de grond gezet wordt.
  • Pagina 48: Luchtfilters

    6.3 Luchtfilters 6.3.1 Luchtinvoerfilters De eenheden zijn uitgerust met filters op de luchtaanvoer. Filters kunnen worden gereinigd of vervangen door de toegangspanelen van het toestel te openen. Afb. 24 Filter toegangspaneel De filters worden vergrendeld door middel van hefbomen "A" die zijn verbonden met het bewegende deel van de filterhouderstrook "B";...
  • Pagina 49 Om het vergrendelingssysteem te wijzigen, moet het vaste deel van het systeem van stand "C" naar stand "D" worden verplaatst. Afb. 26 Vergrendelingssysteem filters aanpassen Afb. 27 Wijziging met geïnstalleerde filters Alvorens het type van de geïnstalleerde filters te wijzigen, moet worden nagegaan of de ventilatoren van de eenheid de vereiste opvoerhoogte kunnen garanderen.
  • Pagina 50: Sensor Filters Vuil

    6.4 Sensor filters vuil De controle van het verstoppingsniveau van het luchttoevoerfilters vindt plaats door middel van een differentieeldrukschakelaar die het drukverschil voor en na het filter meet. De controle zal via het alarm op het display de noodzaak signaleren om het filter te vervangen of te reinigen. Zelfs met een waarschuwing dat het filter vuil is, blijft het toestel werken.
  • Pagina 51: Sondes

    6.5 Sondes 6.5.1 Temperatuur- en vochtigheidssonde voorretourleidingen. Om een nauwkeuriger meting van de thermo-hygrometrische omstandigheden te verzekeren, is de installatie van een luchttemperatuur/vochtigheidssonde in het luchtafvoerkanaal met bepaalde accessoires noodzakelijk. Aansluiting van de sonde is de verantwoordelijkheid van de installateur. Afb.
  • Pagina 52: Temperatuurhervattingssonde Op Afstand

    6.5.3 Temperatuurhervattingssonde op afstand Op verzoek kan een temperatuursonde op afstand in de kamer worden geïnstalleerd ter vervanging van de in de inlaat geïnstalleerde sonde. Aansluiting van de sonde is de verantwoordelijkheid van de installateur. Afb. 30 Omgevingstemperatuursonde Voor de elektrische aansluiting mag kabel met een doorsnede van 0,5 tot 1,5 mm worden gebruikt, afgeschermde kabel wordt aanbevolen.
  • Pagina 53: Brandmelder En Rookmelder

    6.6 Brandmelder en rookmelder 6.6.1 Brandmelder De brandmelder is een hittemelder die de temperatuur controleert voordat er een brand ontstaat. Wanneer de temperatuur de ingestelde grenswaarde overschrijdt, of wanneer er een snelle verandering in temperatuur is, wordt het relais dat het alarm signaleert geactiveerd. De detector is geïntegreerd en is een actief onderdeel van de alarmsystemen, waarin u een branddetectielijn wilt implementeren.
  • Pagina 54: Drukomvormer

    6.7 Drukomvormer 6.7.1 Drukomvormer voor constante drukregeling Door de drukopnemer te installeren, is het mogelijk om de snelheid van de ventilatoren te moduleren om een gewenste drukdelta tussen twee verschillende punten van het systeem te garanderen, bijvoorbeeld tussen de retour en de toevoer van de unit of tussen de toevoer en de externe omgeving.
  • Pagina 55: Bevochtiger

    6.8 Bevochtiger 6.8.1 Installatie Normaal gesproken wordt in units waar een luchtbevochtiger aanwezig is, deze in de fabriek geïnstalleerd. Voor sommige maten wordt de luchtbevochtiger apart geleverd, terwijl alles wat nodig is voor de werking (elektrische aansluitingen, stoomverdeler en afvoer) in de fabriek in de unit is aangebracht. In beide gevallen valt de hydraulische toevoer onder de verantwoordelijkheid van de installateur.
  • Pagina 56 WF WT Afb. 39 Bevochtiger toevoer De acroniemen in de tekening betekenen: - WF = mechanisch filter; - WT = afsluitklep. De luchtbevochtiger moet worden gevoed met leidingwater met de volgende kenmerken: • druk tussen 0,1 en 0,8 MPa (1...8 bar, 14,5...116 PSI); •...
  • Pagina 57: Elektrische Aansluitingen

    Ze worden niet aanbevolen: - Het gebruik van bronwater, industrieel water of water uit koelcircuits, mogelijk chemisch of bacteriologisch verontreinigd water is verboden. - De toevoeging van ontsmettingsmiddelen of anticorrosieve middelen omdat deze potentieel irriterend zijn. Controleer of de installatie correct is: - de aanwezigheid van een afsluitkraan;...
  • Pagina 58 De cilinder kan heet zijn. Laat het afkoelen alvorens het aan te raken of gebruik beschermende handschoenen. Alle service- en/of onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd door ervaren en gekwalificeerd personeel dat op de hoogte is van de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen. Alvorens aan de cilinder te werken, moet u ervoor zorgen dat de bevochtiger van de stroomvoorziening is losgekoppeld. Verwijder de cilinder pas uit de luchtbevochtiger nadat deze volledig is geleegd.
  • Pagina 59: Hete Lucht Generator

    6.9 Hete lucht generator De installatie moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de plaatselijke regels en voorschriften. Alvorens dit toestel te starten, is het aanbevolen de bijgevoegde instructies van de fabrikant van de generator aandachtig te lezen. Voor de inbedrijfstelling van de apparaten met heteluchtgenerator moet gecontroleerd worden of het gasdistributiesysteem (gassoort, beschikbare druk, ...) compatibel is met de afstellingen en instellingen van het apparaat.
  • Pagina 60 6.9.1.2 Gasaansluiting Gebruik alleen gecertificeerde onderdelen voor gasleidingaansluitingen. Een flexibele slang met een diameter van 6 mm en een uitwendige diameter van 8 mm, met ¾"G wartelfittingen, wordt meegeleverd. De generator is voorzien van: • dubbele gasklep; • gasfilter. Het gebruik van een EN126-gecertificeerd gasfilter met een filtratiegraad kleiner dan of gelijk aan 50 micron, zonder drukstabilisator, en met een grote capaciteit is verplicht, aangezien het standaard gemonteerde filter, stroomopwaarts van de gasklep, een beperkt oppervlak heeft.
  • Pagina 61: Omzetting Van Aardgas In Andere Gassen

    De aansluitingen voor gasaansluitingen en de maximale aanhaalmomenten staan vermeld in de tabel. Ø gasaansluiting UNI/ISO 228/1-G ¾” 1” 1 ½” Maximaal aanhaalmoment 150 Nm 200 Nm 300 Nm Bij de installatie van de gastoevoerleidingen moet erop worden gelet dat de deur van het brandercompartiment kan worden geopend.
  • Pagina 62: Condensafvoer

    6.9.1.5 Condensafvoer Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de afvoer van condenswater. Een slecht uitgevoerde afvoer zal de goede werking van het toestel in gevaar brengen. De in aanmerking te nemen factoren zijn: - gevaar voor condensvorming in de wisselaar; - gevaar voor bevriezing van condenswater in de leidingen;...
  • Pagina 63: Controller-Interfacepaneel

    6.9.2 Controller-interfacepaneel De heteluchtgenerator wordt bestuurd door een microprocessorregelaar in het brandercompartiment, die alle bedrijfsparameters van het toestel beheert, configureert en diagnosticeert. Binnenin het brandercompartiment bevindt zich een interfacepaneel voor alle noodzakelijke handelingen met betrekking tot bediening, parametrering en alarmdetectie. Met behulp van de toetsen "pijltje naar boven", "pijltje naar beneden", "ESC"...
  • Pagina 64: Afstelling Van De Omloopklep Van De Generator

    Om de generator aan te zetten: - controleer of "RDY" op het display verschijnt. Indien "OFF" verschijnt, draai dan de regelaar onder "FUN" en zet het toestel op "ON"; - controleer op het "LCD" display of de waarde van "Tin" hoger is dan de waarde van "Von". - wanneer "ON"...
  • Pagina 65: Onderhoud

    Om de plaat te verplaatsen, moeten de bevestigingsschroeven worden losgedraaid. Zodra de hoogte van het blad is gewijzigd, moet u ervoor zorgen dat de schroeven vastzitten. Om een goede aeraulische werking te garanderen, worden de gaten op de in de tabel aangegeven hoogte aangebracht. Bereik eenheid van/tot 25/30 40/50...
  • Pagina 66: Controleer En Reinig De Condensaatafscheider

    6.9.4.2 Controle van rookafvoer en luchtinlaatkanalen Controleer de toestand van de leidingen zo mogelijk visueel of met speciaal gereedschap. Verwijder het stof dat zich op de luchtinlaat terminal vormt. 6.9.4.3 Controle en reiniging van venturi Verwijder vuil op de venturi-inlaat met een borstel en voorkom dat het in de venturibuis valt. 6.9.4.4 Controleer en reinig de wisselaar en de brander De perfecte verbranding van de generatoren voorkomt vervuiling, die normaliter door een slechte verbranding wordt...
  • Pagina 67: Controleer De Veiligheidsthermostaat (-Thermostaten)

    6.9.4.8 Controleer de veiligheidsthermostaat (-thermostaten) De bediening moet worden uitgevoerd met draaiende generator, met brander aan. Maak de serieschakeling van de thermostaten los met een geïsoleerd gereedschap (230 V), maak de faston los van de veiligheidsthermostaat, wacht tot het lockout-signaal "F20" verschijnt op het LCD-scherm van het CPU-bord op de machine.
  • Pagina 68: Indienststelling

    INDIENSTSTELLING 7.1 Handelingen vooraf De inwerkingstelling van de eenheid mag alleen uitgevoerd worden door gekwalificeerd en door de fabrikant geautoriseerd personeel. Alle eenheden zijn van tevoren gevuld met koelgas en het koelgascircuit staat dus onder druk. De eenheid bevat A2L licht ontvlambaar koelgas. Controleer: - of de elektrische aansluiting correct uitgevoerd is en alle klemmen correct vastgezet zijn;...
  • Pagina 69: Eerste Inwerkingstelling

    7.2 Eerste inwerkingstelling 7.2.1 Controles vooraf Om te kunnen werken moet externe toestemming van de eenheid gesloten zijn. Raadpleeg het elektrische schema dat bij de eenheid geleverd is voor de aansluiting van de externe toestemming. Als deze aansluiting wegens installatievereisten niet nodig is, moet de externe toestemming worden kortgesloten. In het klemmenblok is hiervoor een stuk draad voorzien.
  • Pagina 70: Ijking Veiligheidsonderdelen

    7.3 IJking veiligheidsonderdelen Iedere ingreep op de eenheid moet uitgevoerd worden door gekwalificeerd en geautoriseerd personeel. Verkeerde ijkwaarden kunnen de eenheid en ook mensen ernstige schade berokkenen. De apparaten voor controle en veiligheid zijn geijkt en getest in de fabriek voordat de eenheid verzonden werd. Toch is het na de inwerkingstelling van de eenheid nodig de controle van de veiligheidsvoorzieningen uit te voeren (alleen de drukschakelaars voor hoge druk).
  • Pagina 71: Alarmen En Storingen

    7.5 Alarmen en storingen Eventuele storingen hebben tot gevolg dat de beschermingen en beveiligingen van de eenheid in werking treden voordat ernstige defecten optreden. Alle "waarschuwingen" en "alarmen" zijn in het geheugen van de controle geregistreerd en worden op het display van de eenheid weergegeven.
  • Pagina 72 SYMPTOOM WAARSCHIJNLIJKE OORZAAK MOGELIJKE OPLOSSING Als het niet mogelijk is op de afstelling van de pomp in te grijpen, Werking van de installatiepomp sluit dan gedeeltelijk de uitblaaso buiten de curve met overmatig nderbrekingsvoorziening van de waterdebiet. Afwijkende geluiden op de eenheid, tot het nominale debiet hydraulische leidingen.
  • Pagina 73: Tijdelijke Stilstand

    7.6 Tijdelijke stilstand Met tijdelijk wordt een stilstand van de eenheid van enkele dagen bedoeld. De stilstand van de eenheid moet plaatsvinden met gebruik van het controledisplay, de externe toestemming, of serieel, indien beoogd. Tijdens de tijdelijke stilstand moet de eenheid correct elektrisch gevoed worden. Door de tijdelijke stilstand op deze wijze uit te voeren, wordt voor het opnieuw starten van de eenheid geen enkele ingreep vereist, naast het op "ON"...
  • Pagina 74: Onderhoud

    ONDERHOUD Alle handelingen die voor onderhoudsdoeleinden aan de eenheid moeten worden uitgevoerd, moeten geautoriseerd en gekwalificeerd zijn in overeenstemming met bijlage HH van IEC 60335-2-40:2018, lokale regelgeving en, binnen Europa, EN378-4 en EN13313. Zie met name bijlage E van EN378-4. De eenheid voorzien van A2L licht ontvlambaar koelgas;...
  • Pagina 75: Externe Reiniging

    8.2 Externe reiniging Het onderdeel van de eenheid dat de meeste zorg nodig heeft, is de vinnenpakketwarmtewisselaar . Het is noodzakelijk deze schoon te houden en vrij van vuil en/of aanslag die de luchtstroom kan tegenhouden of belemmeren. Een regelmatige reiniging van het oppervlak van de batterij is essentieel voor de correcte werking van de eenheid naast het feit dat de werkzame levensduur van de warmtewisselaar en van de eenheid verlengd worden.
  • Pagina 76: Reiniging Van De Installatieplaats

    8.2.2 Reiniging van de installatieplaats Houd de installatielocatie van het apparaat netjes en schoon om een veilige toegang tot de onderdelen mogelijk te maken. Vermijd met name de ophoping van bladeren, vuil in de omgeving van het apparaat of de afzetting van materialen die onaangename geuren of irriterende stoffen kunnen afgeven die door de frisse lucht in het milieu kunnen vrijkomen.
  • Pagina 77: Periodieke Controles

    8.4 Periodieke controles Voer de periodieke controles uit om de correcte werking van de eenheid te controleren: AANBEVOLEN HANDELING INTERVAL Controleer de werking van alle controle- en veiligheidsapparaten zoals eerder beschreven Maandelijks werd Controleer of de elektrische klemmen zowel in het elektrische schakelbord als op de klemmenstroken van de compressoren, aangehaald zijn.
  • Pagina 78: Buitengewoon Onderhoud

    8.5 Buitengewoon onderhoud Na het correcte starten en bijbehorende controles vereisen de eenheden doorgaans geen enkele ingreep van de assistentiedienst voor de controle van de koelgasvulling. 8.5.1 Speciale ingrepen Bij het gebruik van de eenheid kunnen zich speciale situaties voordien die onmiddellijk ingrijpen vereisen. Ook in noodgevallen moeten ingrepen aan de eenheid veilig en door geautoriseerd en gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd in overeenstemming met bijlage HH van IEC 60335-2-40:2018, lokale voorschriften en, binnen Europa, EN378-4 en EN13313...
  • Pagina 79: Buitendienststelling

    BUITENDIENSTSTELLING Met betrekking tot de Europese richtlijn voor afvalbeheer informeren wij u dat: - De eigenaar van de elektrische en elektronische apparatuur (EEA) is verplicht om het niet als gemengd stedelijk afval weg te gooien, maar door middel van gescheiden inzameling door openbare of particuliere inzamelingssystemen volgens de plaatselijke voorschriften;...
  • Pagina 84 4P645202-2...

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Uatya-bfc2y1Uatya-bfc3y1Fc2Fc3Rs4Baseren

Inhoudsopgave