Figuur 57
1. Linkerkabelafstelling
6. Controleer of de sporing juist is.
Opmerking: Als de machine niet start nadat
u de sporing hebt aangepast, controleer dan
of het raakvlak voor de afstandschakelaar
uitgelijnd is met de bout aan de rijhendel. Zie
Afstandschakelaar afstellen (bladz. 44).
7. Stel de kabel net zo lang af totdat de sporing correct
is.
8. Controleer of de machine niet kruipt in de
neutraalstand met de parkeerrem in werking.
Belangrijk: Draai de verbindingen niet te ver,
omdat de machine hierdoor kan gaan kruipen in de
neutraalstand.
Afstandschakelaar afstellen
Voer de volgende stappen uit als de machine niet start
nadat u de sporing hebt afgesteld.
1. Zorg dat de bout aan de rijhendel uitgelijnd is met
het raakvlak van de afstandsschakelaar (Figuur 58).
2. Zet indien nodig de bouten los en stel de
afstandsschakelaar af tot het raakvlak overeenkomt
met de bout aan de rijhendel (Figuur 58).
3. Controleer de afstand tussen de bout en de
afstandsschakelaar. Deze moet tussen de 1,27 en
2,29 mm bedragen (Figuur 58).
1
2
g015369
2. Rechterkabelafstelling
4. Als afstelling nodig is, draai dan de contramoer los
en stel de bout in op de juiste afstand. Draai de
contramoer vast als de bout afgesteld is (Figuur 58).
5. Controleer het veiligheidssysteem
voordat u de machine gebruikt.
Zie Indicators veiligheidssysteem (bladz. 14).
1 6
2
1. Raakvlak voor
afstandsschakelaar
2. Afstandsschakelaar
3. Bouten en moeren
Bandenspanning controleren
Onderhoudsinterval: Om de 50 bedrijfsuren/Maande-
lijks (houd hierbij de kortste periode
aan)
De juiste bandenspanning voor de achterbanden is
83–97 kPa (12–14 psi). Een ongelijke bandenspanning
kan leiden tot onregelmatige maairesultaten.
Opmerking: De voorbanden zijn semi-pneumatisch
en hoeven niet op spanning te worden gehouden.
44
2 3 4
6
4
5
G015609
Figuur 58
4. Bout aan de rijhendel
5. De afstand moet tussen
1,27 en 2,29 mm bedragen
6. Contramoer