2.4. CONTINUÏTEITSMETING
Met de continuïteitsmeting kunnen de weerstanden met een lage waarde (< 10 of 100W, naargelang de waarde van de stroom)
onder een sterke stroom (200 of 20mA) gemeten worden.
Zet de schakelaar op
V
Ω
Ω
k
MR -
De norm vereist dat de metingen onder 200mA uitgevoerd worden. Maar met een stroom van 20mA kan het verbruik van
het apparaat verminderd worden en daarmee zijn autonomie verhoogd worden.
Met de C.A 6522 kunnen alleen metingen onder 200mA uitgevoerd worden.
2.4.1. COMPENSATIE VAN DE SNOEREN
Om een goede meetprecisie te garanderen, moet de weerstand van de meetsnoeren gecompenseerd worden.
Sluit de meetsnoeren kort en houd de toets
De display gaat naar nul en het symbool
van de snoeren afgetrokken. Als de weerstand van de snoeren is > 10W, vindt geen compensatie plaats.
De waarde van de compensatie blijft in het geheugen opgeslagen totdat het apparaat wordt uitgeschakeld. Het gebied van
de continuïteitsmeting wordt verminderd met de in het geheugen opgeslagen compensatiewaarde.
Als men de snoeren verwisselt zonder de compensatie opnieuw uit te voeren, kan de weergegeven waarde negatief worden.
Het apparaat geeft aan dat een nieuwe compensatie moet worden uitgevoerd door te
W.
Ω
M
OFF
50V
100V
250V
500V
1000V
lang ingedrukt.
wordt weergegeven. Voor alle continuïteitsmetingen wordt systematisch de weerstand
Druk op de toets om de waarde van de meetstroom te
kiezen.
M
mA
17
> 2s
laten knipperen.