8
Bediening
8.21.2 De camera op een wireless local area network (minder vaak gebruikt)
aansluiten
Volg deze procedure:
1. Druk op het midden van de navigatietoets. Er verschijnt een werkbalk.
2. Selecteer in de werkbalk Opties
3. Selecteer Apparaatinstellingen en druk op het midden van de navigatieknop.
4. Selecteer Wi-Fi en druk op het midden van de navigatieknop.
5. Selecteer Verbinden met netwerk en druk op het midden van de navigatieknop.
6. Om een lijst van de beschikbare netwerken weer te geven, selecteert u Netwerken
en drukt u op het midden van de navigatieknop.
7. Selecteer één van de beschikbare netwerken.
Netwerken die met een wachtwoord zijn beveiligd, worden aangeduid met een picto-
gram van een hangslot. U hebt een wachtwoord nodig om toegang tot dergelijke net-
werken te krijgen.
Opm. Sommige netwerken zijn niet zichtbaar. Alus u een verbinding wilt maken met
een dergelijk netwerk, selecteert u Netwerk toevoegen... en stelt u alle parameters hand-
matig in voor het betreffende netwerk.
8.22 De instellingen wijzigen
8.22.1 Algemeen
U kunt verschillende instellingen voor de camera wijzigen.
Het menu Instellingen bevat het volgende:
• Metingsparameters.
• Opslaginstellingen.
• Apparaatinstellingen.
8.22.1.1 Metingsparameters.
• Emissiegraad.
• Gereflecteerde temperatuur.
• Afstand.
8.22.1.2 Opties opslaan
• Afzonderlijke digitale foto opslaan: als deze menu-opdracht is geselecteerd, wordt de
digitale foto van de visuele camera als een aparte JPEG-afbeelding op volledige
grootte opgeslagen.
8.22.1.3 Apparaatinstellingen
• Taal, tijd en eenheden:
◦ Taal.
◦ Temperatuureenheid.
◦ Afstandseenheid.
◦ Datum en tijd.
◦ Datum- en tijdnotatie.
• Wi-Fi
◦ Uit
◦ Delen
◦ Verbinden met netwerk
– Netwerken
• Reset:
◦ Cameramodus resetten naar standaard.
#T559828; r. AL/42273/42280; nl-NL
. Er verschijnt een dialoogvenster.
26