blijven draaien, moet er voor voldoende verluchting gezorgd worden.
4)
Tijdens de onderhoudswerken moet de lift beneden staan en de
contactsleutel uit het contact genomen worden.
5)
Indien de messen tegen een vreemd voorwerp botsen onmiddellijk de
mini-traktor stoppen en de motor afzetten. Daarna de schade bekijken
en indien nodig repareren alvorens de werkzaamheden te hervatten.
6)
De motor uitschakelen alvorens enige beveiligingsinrichting weg te
trekken. De beveiligingsinrichting weer op zijn plaats zetten alvorens
de motor te starten.
7)
Niet met draaiende motor of in de buurt van een open vuur tanken.
8)
Vermijd elk contact met (zuur) electrolyt van de batterij. Indien er toch
contact gebeurt, wassen met water
2.2.3 Toegang verbieden van de mini-traktoren
1)
Iedereen verbieden op de traktor of de accessoires te klimmen.
Behalve als het duidelijk en in beperkte mate voorzien is.
2)
Verboden uit de voortbewegende traktor te stappen.Behalve in
noodgeval.
3)
De mini-traktor enkel vanuit de bestuurderszit en in geen andere
positie besturen.
2.2.4 Veiligheidsvoorzorgen voor het gebruik
1)
Het is niet toegestaan voor minderjarigen om de traktor te besturen.
Alsook voor volwassenen die de gebruiksaanwijzing niet kennen.
2)
Het werkterrein is verboden gebied voor onbevoegden. Maak het
werkterrein vrij van voorwerpen waartegen de machine kan botsen.
3)
Tijdens het gebruik van de machine op de veiligheid van de
omstaanders letten. Geen mensen vervoeren.Niet toestaan dat
iemand de draaiende traktor benadert vanwege mogelijke
rondvliegende stenen.
VEILIGHE IDSMAATREGELEN VOOR DE MOTORONTSTEKING
a)
De transmissie en de aftakas in vrijstand zetten
b)
Indien de motor in een gesloten ruimte draait, zorgen voor voldoende
verluchting.
c)
Pas vertrekken nadat de juiste snelheidskeuze, de
aangekoppelde werktuigen en de veiligheid van het terrein getest zijn.
2.2.5 Zorgvuldigheid tijdens het gebruik van de traktor
a)
Alleen vanuit de stoel de traktor besturen.De traktor enkel op een vlak
veld laten stoppen, de lift laten zakken en de handrem optrekken.
b)
Vermijd ruwe draaibewegingen;
c)
Aandachtig rijden
d)
Vermijd het te ruwe remmen. In het bijzonder met te grote snelheid en
tijdens het inslaan van een weg.
e)
De traktor enkel laden op de daarvoor voorziene plaats.
f)
Aandacht ! De bewegende delen niet aanraken.