Controle op lekkages
Na het maken van alle
aansluitingen wordt de lektest
uitgevoerd.
1. De installatie twee keer
doorspoelen met leidingwater.
2. Reinig de inzetzeef van de
vuilvanger.
3. Vul de installatie opnieuw
met water en ontlucht het
apparaat via de handmatige
ontluchtingsventielen.
4. Regel de testdruk op min.
200 kPa (2,0 bar).
5. Controleer alle tot stand
gebrachte verbindingen na een
periode van min. 24 uur op
waterlekkages. Zijn lekkages
zichtbaar, is de verbinding niet
correct uitgevoerd. Draai de
schroefkoppelingen strakker
aan of maak een nieuwe
verbinding.
6. Na een succesvolle controle
op lekkages bij glycol-
watermengsels de overdruk
uit de mediumleidingen
ontlasten of de stationaire druk
aanpassen aan de benodigde
installatiedruk.
AANWIJZING
Tijdens het handmatig ontluchten
moet weglekkende glycolmengsels
apart worden afgevoerd. Niet
in de condensopvangbak laten
stromen!
Handmatige ontluchting
Handmatige ontluchting
Handmatige lediging
Vóór de inbedrijfstelling
Vorstbeveiliging van met medium
Wordt een water-glycolmengsel
gebruikt, moet het voorgemengd
worden gevuld in de installatie.
De gewenste concentratie moet
daarna worden gecontroleerd.
Ontluchten van de installatie
Evt. kan na de
■
lekdichtheidscontrole nog lucht
in de pijpleidingen aanwezig
zijn. Deze wordt door de
draaiende circulatiepomp naar
de automatische ontluchters
of naar de koudwater-afnemer
getransporteerd. Hier moet
opnieuw worden ontlucht.
Daarna moet de stationaire
■
druk worden aangepast aan de
noodzakelijke installatiedruk.
Membraanexpansievat
De voordruk in het
■
membraanexpansievat moet
individueel worden aangepast
op basis van de opbouw van de
installatie, het volume van het
medium en de installatielocatie.
Strangregelkleppen
De bij het leidingontwerp bepaalde
■
drukoverschotten bij de individuele
koudwater-afnemer moeten via de
strangregelkleppen worden ingesteld.
Veiligheidsklep
De veiligheidsventielen en de correcte
■
werking hiervan moeten worden
gecontroleerd.
De afvoerleiding van de ventielen
■
moet op werking en lekdichtheid
worden gecontroleerd.
Configuratie-instelling
Voordat het apparaat voor de
■
eerste keer op de elektrische
stroomvoorziening wordt
ingeschakeld, moeten de in het
hoofdstuk "Configuratie" beschreven
instellingen overeenkomstig de
toepassing worden aangebracht.
Inbedrijfstelling
De inbedrijfstelling mag alleen
■
door speciaal geschoold
vakpersoneel worden uitgevoerd
en moet worden gedocumenteerd.
Voor de inbedrijfstelling van
■
de totale installatie moeten
de gebruikshandleidingen van
het apparaat en alle andere
componenten worden opgevolgd.
De inbedrijfstelling mag alleen
■
door speciaal geschoold
vakpersoneel worden uitgevoerd
en moet worden gedocumenteerd.
Voor de inbedrijfstelling van
■
de totale installatie moeten
de gebruikshandleidingen van
het apparaat en alle andere
componenten worden opgevolgd.
Werkingstest van de
bedrijfsmodus koelen
1. Schakel de netvoeding in.
2. Open evt. alle afsluiters.
3. Schakel de koudwatermaker en
de bijbehorende circulatiepomp
in. De uitlaattemperatuur moet
tussen +4 en +18 °C liggen.
4. Het apparaat via de
afstandsbediening inschakelen
en kies de koelmodus
kiezen, het maximale
ventilatortoerental en laagste
insteltemperatuur.
5. Meet alle vereiste waarden,
noteer deze in het
inbedrijfstellingsrapport
en controleer de
veiligheidsfuncties.
6. Controleer de
apparaatbesturing met de
in hoofdstuk "Bediening"
beschreven functies.
7. Controleer de werking van
de condensleiding, door
gedestilleerd water in de
condensopvangbak te gieten.
We raden u aan hiervoor
een fles met een tuit te
gebruiken die het water in de
condensopvangbak kan leiden.
31