Onderhoud
aandrijfsysteem
Bandenspanning controleren
Onderhoudsinterval: Om de 25 bedrijfsuren/Jaarlijks
(houd hierbij de kortste periode aan)
De voor en achterbanden moeten een spanning van
respectievelijk 120 kPa en 100 kPa hebben. Controleer
de bandenspanning bij het ventiel (Figuur 35). De
bandenspanning kan het best bij koude banden worden
gecontroleerd.
Figuur 35
1. Ventiel
Onderhoud van de rem
De rem bevindt zich aan de rechterkant van de achteras,
in het achterwiel (Figuur 36).
Figuur 36
1. Stelmoer van de rem
Als de machine meer dan 1 m neemt om te stoppen in
de hoogste versnelling moet u de rem aanpassen.
Rem controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de maaimessen uit.
3. Stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
onderdelen tot stilstand gekomen zijn.
5. Verwijder het contactsleuteltje.
6. Zet de aandrijfstang uit de stand DUWEN
(Figuur 15).
7. Als de achterwielen blokkeren en slippen wanneer u
de tractor naar voren duwt, hoeft u de parkeerrem
niet af te stellen. Als de wielen draaien en niet
blokkeren, moet u de rem afstellen; zie Rem afstellen.
Rem afstellen
1. Controleer de rem voordat u deze afstelt; zie Rem
controleren.
2. De aandrijfhendel moet op de stand In Werking
staan (Figuur 15) en de parkeerrem moet in werking
zijn gesteld.
3. Draai de reministelmoer rechtsom tot u de machine
niet meer kunt duwen (Figuur 36).
4. Ontkoppel de parkeerrem en controleer of de
wielen vrij draaien als u de machine duwt. Als ze
dat niet doen, moet u de remasfstelmoer net zover
linksomdraaien dat u de machine kunt duwen.
5. Controleer opnieuw de werking van de rem; zie Rem
controleren.
31