2
Installatie
10
2.3
Toestel aansluiten
De standaard voorhanden interfaces en aansluitingen zijn op Beeld 6 op pagina 8 weergegeven.
2.3.1
Op het stroomnet aansluiten
De printer is uitgerust met een grootbereiknetelement. Het gebruik met een netspanning van 230 V~/50 Hz of 115
V~/60 Hz is zonder ingreep aan het toestel mogelijk.
1. Controleren dat het toestel is uitgeschakeld.
2. Netsnoer in de voedingsaansluiting (24 / Beeld 6) steken.
3. Stekker van het netsnoer in geaard stopcontact steken.
2.3.2
Op computer of computernetwerk aansluiten
!
Opgepast!
Door ontoereikende of ontbrekende aarding kunnen storingen in het gebruik optreden.
Let erop dat alle op de printer aangesloten computers alsook de verbindingskabels geaard zijn.
Printer met computer of netwerk met een geschikte kabel verbinden.
Details bij de I/O-ingang, aansluiting nood-uit en aansluiting centrale persluchtklep Ingangbeschrijving.
Details over de configuratie van de andere ingangen Configuratiehandleiding.
2.4
Toestel inschakelen
Als alle aansluitingen tot stand gebracht zijn:
Printer aan de netschakelaar (23 / Beeld 6) inschakelen.
Het toestel voert een systeemtest uit en geeft daarna op het display (8) de systeemtoestand gereed aan.
Als tijdens de systeemstart een fout opgetreden is, wordt het symbool
en het soort fout weergegeven.
10