3.
Steek de zwarte geleidedraad van de meetsonde in de negatieve COM-terminal en de
rode geleidedraad van de meetsonde in de positieve -terminal.
4.
Plaats de punten van de meetsonde op het circuit of onderdeel dat wordt getest.
Als de weerstand < 30 Ω bedraagt, piept de meter. Als de weerstand > 150 Ω bedraagt,
5.
piept de meter niet.
aangegeven punt.
9.14 Klassieke diodetest
Waarschuwing: Voer geen diodetesten uit voordat de stroom naar de diode of andere
apparaten die tijdens een meting worden getest, is afgesloten. Dit kan leiden tot persoonlijk
letsel.
1.
Kies in menu Algemene instellingen voor modus KLASSIEKE diodetest
Diode
slim/klassiek) als deze niet al is geselecteerd.
2.
Stel de functieschakelaar in op stand
de diodefunctie te selecteren. De diode-indicator
3.
Steek de zwarte geleidedraad van de meetsonde in de negatieve COM-terminal en de
rode geleidedraad van de meetsonde in de positieve terminal.
4.
Plaats de punten van de meetsonde op de te meten diode of halfgeleiderovergang in één
polariteit (richting) en daarna in de tegenovergestelde polariteit, zoals getoond in Afb. 9-6.
5.
Als de waarde tussen 0,400 en 0,800 V ligt in één richting en OL (overbelasting) in de
tegenovergestelde richting, is het onderdeel in orde. Als de meting in beide richtingen 0
V is (kortgesloten) of OL in beide richtingen (open), is het onderdeel niet in orde.
GEBRUIKERSHANDLEIDING FLIR CM275
> 30 Ω maar < 150Ω stopt het piepen op een niet nader
Bij
Afb. 9-6 Klassieke diodetest
30
voor de diode. Gebruik toets
verschijnt.
Identificatie document: CM275-nl-NL_AC
(paragraaf 7.1.1,
om