Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Inhoudsopgave

Advertenties

7 - INBEDRIJFSTELLING
Als de motor niet of niet goed is geadresseerd, geeft deze parameter "niet uitgevoerd" aan. Bevestig deze parameter om in de
adresseringswizard de volgende regels in te voeren: "Ad start", "Config" en "Status" verschijnen op het overeenkomstige schermgedeelte.
Selecteer in het veld "Ad begin" het actueel adres van de motor. Selecteer voor een nog niet eerder geadresseerde motor,
"Fabrieksventilator", selecteer anders ventilator 1 t/m 8 afhankelijk van het actuele adres van de motor. Maak om het actueel adres
van de motor te kennen, de Modbus-verbindingen los van alle andere motoren, en zoek in de menu's 17 en 19 de motor die nog
"online" is:
parameter P1231 voor pulsieventilator 1, P1251 voor pulsieventilator 2, P2231 voor extractieventilator GMV1...
Bevestig het veld "Ad begin" en selecteer en bevestig in het veld "Config" "gevraagd" om de automatische adressering te starten. 
Het veld "Status" begint op "Wachten startproc.", en loopt automatische verder om de actueel configuratiestap aan te geven (wachten 
aansluiting, stoppen ventilator, zenden param. com., resetten software ventilator, wachten opnieuw opstarten.). Als de adressering
klaar is, toont het veld "Status" "configuratie OK" en de geselecteerde parameter "config. adressering" (bijvoorbeeld P51 voor ventilator 
1) wordt "uitgevoerd".
Als de configuratie eindigt met "config. mislukt" controleer dan:
- De elektrische voeding van de motor
- De Modbus aansluiting van te adresseren motor
- Het startadres van de ventilator
- Controleer of maar één niet geadresseerde motor is aangesloten op de Modbus-verbinding
- Controleer of het eindadres niet al is toegekend aan een andere motor
En voer de configuratie opnieuw uit.
Herhaal deze handelingen voor elke (opnieuw) te adresseren motor.

7.3 - Testmodus

In de testmodus kan de installateur de verschillende uitgangen van de automaat afzonderlijk testen.
In deze modus is er geen beheer van storingen.
Als het display is losgemaakt, blijft de forcering actief en kan schade aan de apparatuur ontstaan.
Deze modus is alleen toegankelijk op niveau 3.
HET FORCEREN IS VOOR DE VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE GEBRUIKER
De unit stopt automatisch als de testmodus is bevestigd (bevestigen forcering).
Kies de uitgang die moet worden gewijzigd met  of . Bevestig met
De cursor gaat onder de forceertoestemming staan (vrij of geforceerd). Bevestig met
De cursor verplaatst zich onder de waarde van de forcering. Ga naar de nieuwe waarde met behulp van de toetsen  of .
Bevestig met
.
De unit is nu in de "handmatige modus".
De forceringen worden geannuleerd zodra de gebruiker de forcering opheft.

7.4 - Kalibratie

Met menu 13 "Kalibratie" kan een verschuiving tussen een afgelezen en een gemeten druk- of temperatuurwaarde gecorrigeerd
worden.
Er kan een verschuiving toegevoegd worden van +- 5°K aan de door de temperatuuropnemers afgelezen waarden, een verschuiving
van +- 10% aan de door de luchtvochtigheidsopnemers afgelezen waarden, +- 100 ppm aan de door de CO
waarden.
De drukopnemers worden gekalibreerd met behulp van een wizard: in het menu kalibratie, als de parameter van de te kalibreren
opnemer "ja" is, dan wordt de gemeten waarde opgeslagen en gebruikt las offset. De aangepaste waarde wordt dan gelijk aan 0.
Voor het kalibreren van de drukopnemers moet de unit zijn gestopt en moet het luchtdebiet nul zijn. Het is ook mogelijk om de
verbindingsslangen tijdelijk los te maken van de drukopnemer.
70
LET OP!
ALLE VEILIGHEDEN ZIJN INACTIEF
-opnemer afgelezen
2

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave