Onderhoud, diagnose en prob...
Symptoom
Mogelijke oorzaak
Motor loopt
Serviceschakelaar open of
niet
ontbrekende motoraansluiting.
Geen netvoeding met 24 V DC-
optiekaart.
Stop via LCP.
Ontbrekend startsignaal (stand-
by).
Motorvrijloopsignaal actief
(motor loopt vrij).
Verkeerde bron voor referentie-
signaal.
Motor draait
Draaibegrenzing motor.
in verkeerde
richting
Omkeersignaal actief.
Aansluiting motorfase verkeerd.
De motor
Frequentielimieten verkeerd
bereikt het
ingesteld.
maximale
toerental niet
Referentiesignaal niet correct
geschaald.
Motortoe-
Parameterinstellingen mogelijk
rental
verkeerd.
instabiel
Motor draait
Mogelijke overmagnetisering.
ongelijkmatig
Motor remt
Remparameters mogelijk
niet
verkeerd ingesteld. Uitloop-
tijden zijn mogelijk te kort.
MG22A210
Bedieningshandleiding
Test
Controleer of de motor is aangesloten en de
aansluiting niet wordt onderbroken door een
serviceschakelaar of andere voorziening.
Als het display werkt maar geen gegevens
toont, moet u controleren of de netvoeding
naar de frequentieregelaar is ingeschakeld.
Controleer of [Off] werd ingedrukt.
Controleer of parameter 5-10 Klem 18 digitale
ingang correct is ingesteld voor klem 18.
Gebruik de standaardinstelling.
Controleer of parameter 5-12 Klem 27 digitale
ingang voor klem 27 correct is ingesteld
(gebruik standaardinstelling).
Controleer het referentiesignaal:
•
Lokaal.
•
Extern, of busreferentie?
•
Digitale referentie actief?
•
Klemaansluiting correct?
•
Schaling van klemmen correct?
•
Referentiesignaal beschikbaar?
Controleer of parameter 4-10 Draairichting
motor correct is geprogrammeerd.
Controleer of er een omkeercommando voor
de klem is geprogrammeerd via parame-
tergroep 5-1* Digitale ingangen.
–
Controleer de uitgangslimieten in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM],
parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] en
parameter 4-19 Max. uitgangsfreq..
Controleer de schaling van het referentie-
signaal in parametergroep 6-0* Anal. I/O-
modus en parametergroep 3-1* Referenties.
Controleer de instellingen van alle motorpara-
meters, inclusief alle motorcompensatie-
instellingen. Bij een regeling met
terugkoppeling: controleer de PID-instel-
lingen.
Controleer de motorinstellingen in alle
motorparameters.
Controleer de remparameters. Controleer de
aan-/uitlooptijdinstellingen.
Danfoss A/S © 04/2018 Alle rechten voorbehouden.
Oplossing
Sluit de motor aan en controleer de
serviceschakelaar.
Schakel de netspanning in.
Druk op [Auto On] of [Hand On]
(afhankelijk van de bedieningsmodus).
Geef een geldig startsignaal.
Schakel 24 V op klem 27 of stel de klem
in voor [0] Niet in bedrijf.
Programmeer de juiste instellingen.
Controleer parameter 3-13 Referentieplaats.
Programmeer de actieve digitale
referentie in parametergroep 3-1*
Referenties. Controleer op een juiste
bedrading. Controleer de schaling van de
klemmen. Controleer het referentiesignaal.
Programmeer de juiste instellingen.
Schakel het omkeersignaal uit.
Zie hoofdstuk 6.5.1 Waarschuwing – motor
start.
Programmeer de juiste limieten.
Programmeer de juiste instellingen.
Controleer de instellingen in parame-
tergroep 1-6* Bel. afhank. inst. Bij een
regeling met terugkoppeling: controleer
de instellingen in parametergroep 20-0*
Terugkoppeling.
Controleer de motorinstellingen in
parametergroep 1-2* Motordata, 1-3* Geav.
Motordata en 1-5* Bel. onafh. inst.
Controleer parametergroep 2-0* DC-rem en
3-0* Ref. begrenz.
8
8
77